Mensenhandel en visafraude

www.senat.be
27 January 2003

 

2-1018/1

2-1018/1

Belgische Senaat

ZITTING 2002-2003

27 JANUARI 2003


Mensenhandel en visafraude


VERSLAG

NAMENS DE SUBCOMMISSIE « MENSENHANDEL » (BINNENLANDSE ZAKEN EN ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN) UITGEBRACHT DOOR MEVROUW LIZIN EN DE HEER GALAND


INHOUD

  1. Inleiding
  2. Verslag van de hoorzittingen tijdens de zitting 2000-2001
    1. Hoorzitting met de heer J. Leman, directeur-generaal van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding
    2. Gedachtewisseling met de heer Louis Michel, minister van Buitenlandse Zaken, de heer Grauls, kabinetschef van de minister van Buitenlandse Zaken, mevrouw Foucart, adjunct-kabinetschef van de minister van Buitenlandse Zaken, de heer Debock, secretaris-generaal van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking
    3. Hoorzitting met de heer Grauls, kabinetschef van de minister van Buitenlandse Zaken, mevrouw Foucart, adjunct-kabinetschef van de minister van Buitenlandse Zaken, de heer Debock, secretaris-generaal van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking, en de heer Genot, directeur-generaal van de dienst « Consulaire Zaken » van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking
  3. Verslag van de hoorzittingen tijdens de zitting 2001-2002
    1. Hoorzitting met meester J.-M. Arnould, advocaat
    2. Hoorzittingen met de heer Genot, directeur-generaal van de dienst « Consulaire Zaken » van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking
  4. Verslag van de werkbezoeken aan Belgische ambassades en consulaten
    1. Verslagen van de individuele werkbezoeken van de senatoren Dubié, Lizin en Willame-Boonen
    2. Verslag van het werkbezoek van een delegatie van de subcommissie aan de Belgische ambassades in Kiev en Kinshasa
  5. Verslag van de hoorzittingen tijdens de zitting 2002-2003
  6. Aanbevelingen
  7. Stemmingen

I. INLEIDING

De subcommissie « Mensenhandel » vergaderde negen keer met betrekking tot het thema « Mensenhandel en visafraude » tijdens de zittingen 2000-2001, 2001-2002 en 2002-2003.

Op basis van hoorzittingen met achtereenvolgens de heer Leman, directeur-generaal van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, de heer Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken, de heer Grauls, kabinetschef van de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken, mevrouw Foucart, adjunct-kabinetschef van de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken, de heer De Bock, secretaris-generaal van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking, de heer Genot, directeur-generaal van de dienst « Consulaire Zaken » van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking, werd door mevrouw Thijs, lid van de subcommissie, een voorstel tot oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie ingediend. Dit voorstel werd, op advies van de subcommissie zelf en de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden, verworpen door de plenaire vergadering van de Senaat op 12 juli 2001 (1).

Tijdens de zitting 2001-2002 hernam de subcommissie het thema « Mensenhandel en visafraude ». Aanleiding hiervoor was onder meer de hoorzitting met meester J.-M. Arnould, advocaat van mevrouw Coen, diplomate, en verslagen die senatoren overmaakten aan de subcommissie na werkbezoeken aan Belgische ambassades en/of consulaten in het buitenland : na kennis genomen te hebben van de verslagen van de senatoren Dubié, Lizin en Willame-Boonen in dit verband, werd de heer Genot, directeur-generaal van de dienst « Consulaire Zaken » van het ministerie van Buitenlandse Zaken tweemaal gehoord door de subcommissie (vergaderingen van 30 mei 2002 en 24 juni 2002).

Op basis van de verzamelde gegevens, besliste de subcommissie een delegatie op werkbezoek te sturen naar de Belgische ambassade in Kiev, Oekraïne en de Belgische ambassade in Kinshasa, Democratische Republiek Congo. Deze werkbezoeken vonden plaats van 27 juli tot en met 5 augustus 2002.

Op 12 november 2002 werd mevrouw Coen, diplomate, gehoord door de subcommissie.

Begin december 2002 werden door de verschillende leden voorstellen van aanbevelingen ingediend.

Op de vergaderingen van 20 en 27 januari 2003 werden deze voorstellen van aanbevelingen besproken en aangenomen.

Het verslag werd gelezen en goedgekeurd op 27 januari 2003.

II. VERSLAG VAN DE HOORZITTINGEN TIJDENS DE ZITTING 2000-2001

1. Hoorzitting met de heer Leman, directeur-generaal van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding

1.1. Inleidende uiteenzetting door de heer Leman, directeur-generaal van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding (CGKR)

I. De mensenhandel in de context van de georganiseerde criminaliteit die de laatste vijf jaren de grootste groei gekend heeft.

De heer Leman citeert als volgt uit het eindverslag van de parlementaire Onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar de georganiseerde misdaad van de Senaat, van 8 december 1998 (stuk Senaat, nr. 1-326/9, 1998-1999, blz. 531-532) :

« Documentenfraude loopt als een rode draad doorheen de georganiseerde criminaliteit ... De commissie is verbaasd over het feit dat mensen van wie iedereen weet dat zij behoren tot buitenlandse criminele organisaties die in België actief zijn, zonder probleem op het Belgische grondgebied kunnen verblijven ... »

In België heeft er in 1995-1997 een visazwendel plaatsgevonden in de Belgische ambassade te Sofia. In dezelfde periode is er een zwendel geweest van verblijfskaarten op de dienst Protocol van de administratie Buitenlandse Zaken te Brussel. Recente voorvallen rond de procedures bij naturalisatie geven de indruk dat vergelijkbare praktijken twee jaren later nog steeds gaande zijn. Zo blijkt dat, op de ambassades van de Scandinavische landen na, de meeste ambassades uit de Schengenlanden in Sofia, waaronder ook België, nog steeds visa via reisbureaus ter beschikking laten stellen.

Men moet er zich voor hoeden om te veronderstellen dat het bij dergelijke activiteiten altijd om behoeftigen gaat, die gewoon via visamisbruik een illegale migratie trachten te regelen. Meestal is het dit wél. Maar in het geval van uitnodigingen door kleine winkels en bedrijven gaat het vaak om steun aan vormen van illegale handel. Een aantal keren gaat het om vormen van ernstig misdrijf.

II. De types van visamisbruik

De heer Leman verduidelijkt dat hiermee niet de aanmaak van valse documenten wordt bedoeld, maar het manifest en gemanipuleerd misbruik van authentieke documenten.

In een eerste geval gaat het om een individu dat naar West-Europa wenst te komen « voor zaken » of om er te werken. In zo'n geval is er geen sprake van mensenhandel/smokkel (2).

In een tweede geval ziet men een misbruik van visa voor groepen van toeristen. Toerisme is hier geen goed woord, want het gaat meestal om mensen met een lage levensstandaard, die trachten te migreren. Zo heeft een Belgische immigratieambtenaar vastgesteld dat in Kazachstan, veel « reisagentschappen » de verkoop organiseren voor 1 487,50 euro tot 1 983,00 euro van een pakket bestaande uit « een visum plus een verhaaltje plus een contactpersoonadres plus werk in België ». België heeft zelf geen ambassade in Kazachstan. Het zijn dus andere Schengenambassades die de visa leveren. In zo'n geval gaat het om illegale immigratie, met het oog op het vinden van werk dat beter betaald wordt dan ter plaatse.

Een hardere versie van de visazwendel is deze uit het Chinese Wenzhou (provincie Zhejiang). (De Chinezen in Franstalig België en Frankrijk komen uit de provincie Zhejiang en Fujian; deze in Vlaanderen komen vooral uit Hongkong en Guangdong). Volgens een Chinese journalist die de heer Leman recent sprak, betaalt men in Wenzhou augustus anno 2000, 200 000 RenMinBi (dit is 24 789,50 euro) voor een overtocht naar België of eender welk land van de EU (meestal per vliegtuig), Schengenvisum inbegrepen. Voor de tewerkstelling in België is men nadien zeer afhankelijk van de bemiddelaars en de restauranthouders op de horecamarkt, en de lonen variëren van 743,50 euro per maand (kost en inwoon inbegrepen) als men geluk heeft, tot 124,00 euro per maand (met logies bijvoorbeeld in een garage) als men pech heeft, zoals een dossier van het CGKR over Chinezen in Luik aantoont. Al deze mensen hebben schulden, maar die liggen het hoogst bij mensen uit Wenzhou.

De filières lijken daarbij bijzonder goed in hokjes onderverdeeld, in die mate zelfs dat zij de « organisatie » niet meer laten zien die ze draagt. Deze organisaties blijken van het horizontale type te zijn. De horizontale organisaties bestaan onder andere uit mensen die rekruteren (bijvoorbeeld taxichauffeurs in Wenzhou), coördinatoren, mensen die belast zijn met de aankoop van visa (eventueel op basis van een valse uitnodiging door een bedrijf in Europa), corrupte ambtenaren, mensen die eventueel het transport begeleiden, indien nodig ook « mensensmokkelaars », algemene toezichters en mensen die de schulden innen. Elke partner binnen de smokkelstructuur houdt zich met zijn eigen « niche » bezig, en zo goed als niemand overziet het geheel van de horizontale medespelers.

Het feit dat het bedrag van 24 789,50 euro hoe dan ook onder al die mensen moet worden verdeeld, alsook de specifieke oriëntatie van deze filières naar één of andere streek in West-Europa, toont aan dat er ergens een brein aanwezig is, waarvan men echter, tot op heden, niet weet of hij/zij in relatie staat/staan met de beruchte triades of met andere gekende criminele organisaties.

Een andere hardere versie komt bijvoorbeeld momenteel uit Bulgarije of andere Oost-Europese landen.

In de beste Bulgaarse gezinnen overweegt men soms nog steeds om, op basis van advertenties in de media, zeer jonge meisjes naar een West-Europees land te sturen om de taal te leren, zonder dat men weet wat die jongeren te wachten staat.

En dit, alle persartikels en campagnes ten spijt die nu al gevoerd worden. Volgens de Internationale Organisatie voor migratie zouden zich vandaag 10 000 Bulgaarse prostituees in de bars van West-Europa bevinden. Ook de Brusselse en Antwerpse politie interpelleert bijna dagelijks zeer jonge Albanese meisjes die vaak aan de lichtgelovigheid van hun familie onttrokken zijn.

In al deze gevallen kan worden gesproken van mensensmokkel, en bij de laagste lonen zelfs van mensenhandel, soms ook van uitbuiting in prostitutienetwerken.

Een derde geval van visamisbruik bestaat in het beroep dat gedaan wordt op verschillende bemiddelaars, algemeen gesproken uitgaande van kleine commerciële ondernemingen, met een veelheid van activiteiten, die gemakkelijk van naam kunnen veranderen of failliet gaan. Deze laatsten « zenden » uitnodigingen in opdracht, nu eens geïsoleerde dan weer in korte lijsten (variërend van enkele namen tot enkele tientallen), die toegang tot het Belgisch grondgebied toelaten ­ een illegale toegang evenwel, want de uitnodiging is vals ­ voor iedereen die het wenst of die aangetrokken wordt door valse beloften.

Dit is des te eigenaardiger wanneer men ter gelegenheid van een persconferentie van het parket van Brussel (november 2000) verneemt dat zo'n uitnodigingen vertrokken van de kantoren zelf van de Belgische ambassade te Sofia, en dit niet per tientallen, maar per honderdtallen.

Zulke uitnodigingen gebeuren dikwijls met het oog op een andere « witteboordencriminaliteit ». Het kan gaan om visa verleend aan twijfelachtige « zakenlieden », kruimeldieven, die zich uit hun land terugtrekken zodra de buit binnen is of zodra de risico's te groot geworden zijn, wapentrafikanten, drugs-« smokkelaars », of mensen die in de handen van « smokkelaars » gevallen zijn en bestemd worden voor de prostitutie of voor de clandestiene ateliers.

In deze categorie vindt men over het algemeen ook de mensenhandel bestemd voor de prostitutie, en waarbij een man meestal reist, vergezeld van één of twee jonge vrouwen. Maar ook andere mensen kunnen verhandeld worden : jonge sportlui bijvoorbeeld. Wat men ziet, is dat de mensenhandel nauw verbonden is met andere vormen van criminaliteit.

In sommige landen is in het verleden zelfs vastgesteld dat dergelijk visamisbruik met witwasoperaties gepaard ging. Zo weet men dat dit gebeurd is bij een deel van de Chinese mensensmokkel naar Servië ten tijde van het regime van president Milosevic. Gekend binnen de witwasoperaties is de plaats bijvoorbeeld die ingenomen werd door de Jugobanca in Belgrado, waar uit China buitengesmokkeld geld na het uitbetalen van een hoog commissieloon witgewassen werd en terug naar China ingevoerd werd. Volgens Bulgaarse bronnen (Yovo Nikolov, Smuggling channels and corruption practices in Bulgaria, Sofia, 2000; Center for the Study of Democracy, Corruption and Trafficking : monitoring and prevention, Sofia, 2000) is de vlucht van het staatskapitaal tussen 1990 en 1997 in Bulgarije op deze wijze gebeurd, namelijk via visumreizigers en de oprichting van architectenbureaus en kunstwinkels in Europa, en het aankopen van vastgoed. In sommige dossiers waar het Centrum kennis van heeft, is het duidelijk dat dit systeem in België toegepast werd en wordt onder andere vanuit Rusland en Bulgarije. In het midden van de jaren negentig werden de « verdwenen » staatskapitalen vermengd met geld van de georganiseerde misdaad, witgewassen in Westerse bankinstellingen.

Als er één zaak duidelijk is uit deze reeks van voorbeelden, dan is het, aldus de heer Leman, dat er een probleem rijst bij de toekenning van Schengenvisa en dat soms van regelrechte visazwendel gesproken kan worden rond en soms binnen verschillende ambassades van EU-landen. Het gaat hier niet over enkele tientallen, of enkele honderdtallen, maar over duizenden visa. Het gaat hier vaak ook niet om gewone burgers, maar in een aantal gevallen over notoire oplichters of maffiosi die bij de mensenhandel betrokken zijn, een vorm van criminaliteit die geleidelijk aan lonender kan worden dan de drugshandel.

De heer Leman formuleert op dit punt van het betoog twee reflecties :

1. Op basis van dergelijke vaststellingen hoort men soms : « laten we de visa afschaffen; zij dienen toch tot niets ».

Maar hoe verklaart men dat de visa van de Scandinavische landen blijkbaar niet op de markt te vinden zijn ? En dat de visa van het Verenigd Koninkrijk zeer moeilijk te vinden zijn voor diegenen die er misbruik willen van maken ?

En hoe verklaart men dat niet alle Belgische ambassades geraakt worden door dit soort zwendel ?

En hoe verklaart men dat sommige van onze diplomaten zo'n zwendel vaststellen terwijl anderen, en zelfs de controlediensten van het ministerie van Buitenlandse Zaken, niets zien ?

2. Wanneer de heer Leman te rade gaat bij expert R. Gaspar, de Deputy Director General van de National Criminel Intelligence Service van het Verenigd Koninkrijk, die de kenmerken vastgesteld heeft waaraan sommige aan mogelijke corrumpering blootstaande openbare diensten beantwoorden, stelt hij vast dat deze als kenmerkend voor zo'n diensten vermeldt :

­ de discretie die er bij hun handelen plaatsvindt, en de mogelijkheid om daar misbruik van te maken;

­ een zwakke controle, die veraf ligt;

­ een zwakke publieke zichtbaarheid van de akten die er gesteld worden, en een moeilijkheid voor de « cliënten » deviaties te zien of te interpreteren;

­ een solidariteit tussen « gelijken »;

­ een « collegiaal » bestuur.

Volgens Gaspar zijn dit de typische factoren die fraude en corruptie in de hand kunnen werken.

Volgens de heer Leman mag ervan uit worden gegaan dat de bedrijfscultuur van ambassades in die zin enige kwetsbaarheid vertoont, vooral als men weet dat « de fraude van documenten de rode draad is doorheen de georganiseerde misdaad ».

II. Voorbeelden van fraudegevallen

Bij wijze van illustratie haalt de heer Leman voorbeelden aan van gevallen van visafraude in Belgische ambassades of in de schoot van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Deze gevallen werden later uitvoerig belicht in het jaarverslag van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding « Strijd tegen de mensenhandel, beeldvorming van de mensenhandel en analyse van de rechtspraak », mei 2001 (blz. 25 tot en met 32) (3).

III. Administratieve en gerechtelijke straffeloosheid

1. Als er klachten zijn over wat op een ambassade gebeurt, dan is de regel dat interne misbruiken eerst onderworpen worden aan een inspectie vanuit het ministerie van Buitenlandse Zaken te Brussel. De praktijk heeft echter uitgewezen dat dergelijke inspecties fraude niet altijd aan het licht brengen. Hoe men kan verklaren dat zulke administratieve inspecties niets of zo weinig vinden, terwijl het parket in een bepaalde rechtszaak spreekt van een zwendel van minstens 500 visa, verdient de aandacht van de subcommissie, aldus de heer Leman. Er moet uit geleerd worden voor de toekomst, over de zinvolheid en betrouwbaarheid van soortgelijke interne inspecties.

2. Leerrijk is het ook om vast te stellen dat intimidatie bestaat, dit wil zeggen het creëren van een samenspel van destabiliserende voorvallen die de ambtenaar of persoon die iets aanklaagt, het leven moeten bemoeilijken.

3. Dit fenomeen dat de ambtenaar die een misbruik aanklaagt ­ zelfs al gebeurt dit rechtstreeks bij zijn hiërarchische chef ­, nadien meer last dan steun ondervindt, werd aan de heer Leman meer dan eens gesignaleerd. Het probleem dat hier rijst is dat van de meldingsplicht bij ambtenaren in de strijd tegen mogelijke misdrijven binnen hun diensten.

De heer Leman ziet hier een ernstig probleem. Men mag niet verwachten dat ambtenaren helden zijn. Dit wil zeggen : als men gewoon wordt dat het meedelen van een bepaald soort informatie meer problemen bezorgt dan wat anders, of dat men geïsoleerd geraakt tussen de collega's of tegenover oversten, of dat men reacties krijgt die op intimidatie gaan lijken, dan kijkt men liever de andere kant op, ook al verplicht artikel 29 van het Wetboek van strafvordering (4) tot het omgekeerde. Met andere woorden : als men die cultuur niet kan veranderen, dan speelt men in de kaart ­ zeker op termijn ­ van de georganiseerde criminaliteit. De meldingsplicht voor ambtenaren is een goede techniek, maar de tenuitvoerlegging moet dan gepaard gaan met andere maatregelen, zodat het ook werkt in de praktijk. Bijvoorbeeld : meldingsplicht tegenover wie ? Want als men bij de duivel moet te biechten gaan ... Enerzijds zou er een sanctie kunnen overwogen worden tegen wie aan zijn meldingsplicht verzaakt, anderzijds moet zo iemand die het wél doet, uiteraard beschermd worden.

V. Conclusies

1. De heer Leman wijst erop dat het toekennen van visa gebeurt op basis van een paraaf van de ambassadeur, met de handtekening van een kanselier. Met andere woorden, minstens professioneel gesproken is de ambassadeur verantwoordelijk indien fraude in zijn ambassade wordt vastgesteld.

De heer Leman staat bovendien perplex van de vele administratieve en gerechtelijke anomalieën die mekaar in een specifiek gerechtelijk onderzoek opvolgen.

2. De heer Leman beklemtoont dat het opstarten van een onderzoekscommissie rond « officiële documenten » (waaronder visa), Schengenambassades (waaronder de Belgische) en georganiseerde criminaliteit een voor de democratie en haar transparantie zeer nuttig initiatief zou zijn.

3. Ten slotte verzoekt de heer Leman de leden van de subcommissie er bij de regering voor te pleiten dat het centrum over meer dan twee medewerkers zou mogen beschikken om de strijd tegen de mensenhandel te stimuleren. Hij begrijpt niet dat sommige diensten tientallen medewerkers in één beurt bij krijgen, en dat het centrum sedert 1994 nog steeds enkel op twee medewerkers aangewezen blijft. Dit is niet meer conform een gezonde kosten-baten benadering. De ondertussen door de regering opgerichte task force « Mensenhandel » is een goede zaak, maar het centrum blijft daarbij onderbemand en onderbenut.

2.2. Gedachtewisseling

Het ministerie van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor de diplomatieke posten. Zo werden, naar aanleiding van de visazwendel op de Belgische ambassade in Sofia, verschillende personen overgeplaatst. Heeft de heer Leman de indruk dat de georganiseerde criminaliteit gebruikmaakt van de overplaatsing van diplomaten om haar invloed uit te breiden, wenst de heer Lozie te vernemen.

Het lid heeft immers vastgesteld dat diplomaten waartegen een gerechtelijk onderzoek loopt met betrekking tot visafraude, overgeplaatst werden naar diplomatieke posten in landen die ­ op het gebied van mensenhandel ­ opnieuw risicovol zijn.

De heer Leman heeft dezelfde feiten vastgesteld. Dergelijke overplaatsingen roepen bij de heer Leman vragen op en getuigen volgens hem niet van een goed bestuur.

De heer Lozie wijst op de bevoegdheid van een ambassadeur om zelf zijn kanselarij samen te stellen. Als hij de benoemingen van de leden van de kanselarij bestudeert, stelt hij zich vragen over het bestaan van soortgelijke circuits.

De heer Leman bevestigt dit.

De heer Lozie vraagt of de heer Leman de indruk heeft dat de carrousel van ambassadeurs, diplomaten en personeel van de kanselarij veeleer een ondersteuning vormt van de georganiseerde criminaliteit, dan een toonbeeld te vormen van gewapend bestuur.

De heer Leman antwoordt dat het geen toonbeeld is van gewapend bestuur.

Op vraag van verschillende leden van de subcommissie, geeft de heer Leman een stand van zaken van een lopend gerechtelijk onderzoek met betrekking tot visafraude.

Het herhaaldelijk wijzigen van onderzoeksrechter en het wijzigen van taalrol zijn feiten in het betreffende gerechtelijk onderzoek die de leden van de subcommissie verontrusten.

De heer Leman heeft tot nog toe niet kunnen achterhalen waarom een wijziging van taalrol nodig was. Bovendien heeft de nieuwe onderzoeksrechter nog niets in het dossier gedaan.

De heer Lozie wijst erop dat men onder meer naar aanleiding van de onderzoekscommissie-« Dutroux » heeft vastgesteld dat het voortdurend wijzigen van onderzoeksrechter één van de meest handige middelen is om een onderzoek te saboteren. In het betreffende gerechtelijk onderzoek is er sprake van zes onderzoeksrechters op vijf jaren én een wijziging van taalrol : dat is van het goede te veel, aldus spreker.

Ook de heer Leman is deze mening toegedaan, zeker als men vaststelt dat de laatste onderzoeksrechter op vragen van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding wacht om onderzoeksdaden te stellen.

Volgens de voorzitter is een dergelijk handelen een oneigenlijk gebruik van de « wet-Franchimont », de wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek (Belgisch Staatsblad van 2 april 1998, eerste editie).

De timing is in een dergelijk onderzoek immers niet onbelangrijk.

De heer Leman wijst er wel op dat het niet enkel de Belgische ambassade was die in de fout is gegaan, maar nagenoeg alle ambassades van de Schengenlanden in Bulgarije tijdens de betrokken periode.

Deze visazwendel paste in het kader van een algemene witwasoperatie. Het hoefde dan ook niemand te verbazen dat Bulgarije binnen enkele jaren virtueel failliet was.

Er is volgens de heer Leman heel wat geld naar Westerse banken gevloeid dat daarna is gebruikt voor het opstarten van « joint ventures » in Bulgarije. Men is in Bulgarije perfect op de hoogte van deze praktijken en men verwijt het België niet eens. Alle andere Westerse landen hebben hetzelfde gedaan, aldus de heer Leman.

De heer Leman begrijpt dat gedane zaken geen keer nemen, maar hij vindt wel dat dergelijke praktijken moeten worden stopgezet en zeker niet mogen worden geëxporteerd naar andere landen en continenten.

De heer Lozie wenst van de heer Leman te vernemen hoe de verhouding was tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding sedert het aan het licht brengen van de fraude.

De heer Leman antwoordt dat hij bij het ministerie van Buitenlandse Zaken een structureel gebrek aan transparantie heeft vastgesteld.

Mevrouw de T' Serclaes verwijst naar het bestaan van een interne inspectie bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Is dat dan geen onafhankelijke dienst ?

De heer Leman antwoordt dat dergelijke inspectie inderdaad bestaat, maar dat deze dienst wordt bemand door personen die rechter en partij zijn.

Mevrouw de T' Serclaes is van oordeel dat het niet normaal is dat de inspectiedienst geen onafhankelijke dienst is.

Soortgelijke vaststellingen heeft de onderzoekscommissie-« Dutroux » ook gedaan bij andere ministeries.

Zij wijst er bovendien op dat artikel 29 van het Wetboek van strafvordering in een aangifteplicht voor ambtenaren voorziet.

De heer Leman repliceert wel dat gelet op hun deontologie de ambtenaren echter verplicht zijn met hun chefs te praten. Anders riskeren zij tuchtstraffen.

De heer Lozie stelt vast dat er drie reacties zijn vanaf het ogenblik dat er interne wantoestanden in een ministerie worden vastgesteld :

1. negatieve gevolgen voor de klokkenluider;

2. promotie voor de betrokkene : ofwel overplaatsing, ofwel overplaatsing met promotie;

3. zelfs bij de overplaatsing wordt er gebruik gemaakt van de situatie om de positie van de georganiseerde criminaliteit veeleer te versterken dan te verzwakken.

Deze vaststellingen verontrusten verscheidene leden van de subcommissie.

De heer Leman heeft bovendien vastgesteld dat het onafhankelijk optreden van het centrum in dit dossier bij het ministerie van Buitenlandse Zaken heel wat wrevel heeft gewekt.

De voorzitter concludeert dat de subcommissie zich nader over de werking van de inspectiediensten moet buigen.

Mevrouw Willame-Boonen verklaart geschokt te zijn door de getuigenis van de heer Leman.

Spreekster is ook verbolgen over het feit over hoe weinig mankracht het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding beschikt om het fenomeen van de mensenhandel op te volgen.

Tevens wenst zij van de heer Leman te vernemen hoe hij de door de eerste minister opgerichte « task force Mensenhandel » ziet functioneren en welke rol het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding in deze « task force » kan vervullen.

De heer Leman is van oordeel dat de oprichting van de « task force » een zeer goede zaak is, maar dat om te slagen aan de twee volgende voorwaarden moet worden voldaan : iedereen aan tafel moet de waarheid zeggen over wat men doet en over de opgeslagen informatie die men pretendeert te bezitten. Zijn ervaringen op dit vlak met bijvoorbeeld de politiediensten zijn niet bemoedigend.

Het voeden en efficiënt maken van politiedatabanken verloopt blijkbaar problematisch. Het probleem is niet dat men geen cijfers heeft, maar dat er geen verbanden tussen de cijfers kunnen worden gelegd. De « task force » zal met andere woorden enkel kunnen slagen als iedereen rond de tafel eerlijk is en bereid is te werken.

Bovendien onderstreept de heer Leman dat, indien het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding een nuttige analyse moet maken van het beleid inzake de strijd tegen de mensenhandel, een verdubbeling van het aantal medewerkers van het centrum noodzakelijk is. Wil men een nuttige bijdrage kunnen leveren, dan moet men de mogelijkheid hebben om op concrete dossiers te werken. Op dit ogenblik worden de burgerlijke partijstellingen door de directeur-generaal op vrijwillige basis opgevolgd, maar de medewerkers hebben zelfs geen secretaresse te hunner beschikking.

Mevrouw Willame-Boonen vraagt of ze goed begrepen heeft dat het centrum ­ voor zijn participatie in de « task force » ­ met andere woorden geen extra personeel ter beschikking krijgt.

De heer Leman bevestigt dit. Hij gaat persoonlijk naar de vergaderingen van de « task force Mensenhandel » op het kabinet van de eerste minister. Voorts bestaat deze « task force » uit vertegenwoordigers van de sociale inspectie van de federale politie, van de gerechtelijke politie, van het minister van Binnenlandse Zaken, van het ministerie van Justitie en van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Op verzoek van een lid verduidelijkt de heer Leman dat er nog een andere « task force » bestaat bij het ministerie van Binnenlandse Zaken, maar deze bestaat enkel uit vertegenwoordigers van de politiediensten en het ministerie van Justitie. Het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding is hierbij niet betrokken.

Mevrouw de T' Serclaes herinnert eraan dat reeds in de conclusies van de onderzoekscommissie « Mensenhandel » (parlementair onderzoek naar een structureel beleid met het oog op de bestraffing en de uitvoering van de mensenhandel, stuk Kamer, nr. 673/7 en 8, 1991-1992) van de Kamer van volksvertegenwoordigers gewezen werd op het gevaar van misbruik van visa, maar ook van werkvergunningen. Wat het verlenen van visa betreft, beval de onderzoekscommissie toen aan dat het ministerie van Buitenlandse Zaken er moest op toezien wanneer er zich een abnormale toename van het aantal aanvragen voor bepaalde visa voordeed. Op deze wijze zouden eventuele ontsporingen gemakkelijk kunnen worden vastgesteld.

Tevens gaat zij ervan uit dat de visaproblematiek door het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijdinge systematisch wordt opgevolgd, zoals ook blijkt uit de jaarverslagen van het centrum.

Uit de tot nog toe gepubliceerde jaarverslagen van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, bleek het visaprobleem niet zo'n omvang te hebben dan hetgeen door de heer Leman vandaag wordt gesignaleerd, aldus nog spreekster.

Het zou volgens het lid interessant zijn na te gaan welke maatregelen het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft genomen sedert de aanbevelingen van de onderzoekscommissie om visamisbruik aan te pakken.

Wat de « normvervaging » betreft die de onderzoekscommissie-« Dutroux » ook heeft vastgesteld bij de administraties in het algemeen (politiediensten, justitie, ...), moet worden nagegaan of de mogelijkheid van corruptie nog steeds bestaat. Hierover zou de subcommissie het best de minister van Justitie ondervragen. Mevrouw de T' Serclaes is ervan overtuigd dat er immers nog andere corruptiemethodes worden gehanteerd door de georganiseerde criminaliteit dan de visazwendel.

Bovendien herinnert spreekster zich dat het ministerie van Buitenlandse Zaken toch zelf een onderzoek heeft opgestart.

De heer Leman is onvoldoende op de hoogte van de gevolgen die het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft gegeven, maar hij heeft zijn bedenkingen bij diensten die zichzelf mogen onderzoeken.

De heer Lozie wijst erop dat hij geen enkele aanwijzing heeft dat er een ernstig, intern disciplinair onderzoek is geweest dat geleid heeft tot maatregelen van gewapend bestuur.

Het lid sluit zich tevens aan bij de vraag van mevrouw Willame-Boonen hoe de heer Leman de rol van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding ziet in het kader van de strijd tegen de mensenhandel. Hij herinnert eraan dat de eerste minister het centrum een « waarnemende deelnemer » noemt, maar geen leidende, politieke actor.

Mevrouw de T' Serclaes is verontrust door deze stellingname vanwege de eerste minister. Zij wenst, als één van de rapporteurs van het verslag van de onderzoekscommissie (parlementair onderzoek naar een structureel beleid met het oog op de bestraffing en de uitvoering van de mensenhandel, stuk Kamer, nrs. 673/7 en 8, 1991-1992) van de Kamer van volksvertegenwoordigers, dat de rol en de taken van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding ongewijzigd blijft : het centrum moet een kritische actor blijven van het gevoerde beleid inzake de strijd tegen de mensenhandel.

De voorzitter verduidelijkt dat deze stelling niet in tegenstrijd is met de visie van de eerste minister : de eerste minister verduidelijkte dat het centrum geen politieke actor is.

Mevrouw de T' Serclaes is van oordeel dat de tekst van de eerste minister voor haar onvoldoende duidelijk is en zelfs ambigu.

De heer Hordies herinnert eraan dat één van de aanbevelingen van de subcommissie « Mensenhandel en Prostitutie » (stuk Senaat, nr. 2-152/1, aanbeveling nr. 5.2.12, blz. 161) het aanstellen van één coördinator in de strijd tegen de mensenhandel was. De regering heeft als antwoord hierop de « task force Mensenhandel » opgericht.

Hoe ziet het werkschema van deze « task force » eruit ? Welke planning is voorgesteld ?

De heer Leman verduidelijkt dat op dit ogenblik eenieder aan de tafel zijn werking tot nog toe heeft toegelicht en heeft aangegeven waar verbetering nodig is met het oog op een gecoördineerde strijd tegen de mensenhandel.

Op vraag van de heer Lozie of er iemand de anticorruptiedienst in de « task force » vertegenwoordigt, antwoordt de heer Leman dat dit bij zijn weten niet het geval is.

Mevrouw Willame-Boonen wenst te vernemen of er reeds concrete doelstellingen voor de « task force » werden vooropgesteld.

De heer Leman antwoordt dat de hoofddoelstelling een betere coördinatie in de strijd tegen mensenhandel is.

De heer Lozie gaat akkoord met de basisdoelstelling van de « task force », zoals deze door de eerste minister werd geformuleerd, namelijk de strijd tegen de mensenhandel pertinenter en performanter aanbinden. Elk bestuur, zowel het ministerie van Binnenlandse Zaken, als Justitie, Buitenlandse Zaken, ... zijn de laatste vijf jaren in detail op de hoogte van de problemen rond de mensenhandel en de fraude met visa. De vraag vanuit de subcommissie moet volgens de heer Lozie zijn of de « task force » wordt opgericht zodat elk ministerie een waakhond zou kunnen installeren om te voorkomen dat een ministerie in de problemen komt of dat de « task force » is opgericht om de problemen daadwerkelijk aan te pakken.

Het is, volgens de heer Lozie, aan de subcommissie om de tweede doelstelling te stimuleren, maar de heer Lozie is door de door de heer Leman verstrekte informatie, verontrust over de werking van de « task force ».

De heer Hordies is ook van mening dat de « task force » een té kwetsbare structuur is om de strijd tegen de mensenhandel goed te voeren. Het gevaar bestaat immers dat de structuur van de « task force » binnen twee jaren niet meer zal bestaan, aldus het lid.

Op verzoek van mevrouw de T' Serclaes antwoordt de heer Leman dat hij tot nog toe niet geconfronteerd werd met klachten over zwendel met arbeidsvergunningen. Tot nog toe hebben alle bij het centrum gekende dossiers betrekking op zwendel met toeristenvisa.

De heer Lozie wijst er bovendien op dat het meestal niet de slachtoffers zijn die over een visum beschikken, maar veelal de organisatoren van de mensenhandel. De slachtoffers van mensenhandel verblijven hier minstens in de illegaliteit. Dit is zeker zo voor de slachtoffers die in de prostitutie terechtkomen. Het komt er dan ook op aan de mensenhandelaars aan te houden, veeleer dan de slachtoffers zelf. Het probleem is dat deze personen vaak over een Schengenvisum beschikken.

De voorzitter herhaalt de aanvankelijke stelling van de heer Leman : men mag het fenomeen van de visazwendel niet beperken tot het al of niet legaal verstrekken van visa. Men moet dit zien in het geheel van een ruimer liggende aspiratie waarvan dat aspect alleen een noodzakelijk deel is en waarvan de finaliteit bijna altijd terug te vinden is in de grote lijnen van de georganiseerde criminaliteit. De taak van de subcommissie moet volgens de voorzitter niet zijn om inzicht te krijgen in alle details van een niche, maar wel in het kunnen situeren van de logica in de totaliteit van de mensenhandel als instrument voor het geldgewin. Deze aspiratie heeft als gevolg het menselijk leed van de zwakkeren.

De voorzitter wenst van de heer Leman te vernemen of er nog andere operaties zijn, zoals de witwasoperaties, waarbinnen visazwendel plaatsvindt.

De heer Leman beaamt dat men niet naast de witwasoperaties kan kijken : zij zijn er. Andere activiteiten zijn het vleestransport naar Oost-Europa, transportbedrijven in het algemeen, handel in videocassettes.

Mevrouw de T' Serclaes wenst te vernemen wat juist de taak is van de Dienst Vreemdelingenzaken bij het verstrekken van visa. Deze dienst moet toch een advies uitbrengen ?

De heer Leman en verscheidene leden wijzen erop dat visa vaak worden verleend door diplomatieke posten, zelfs na een negatief advies van de Dienst Vreemdelingenzaken.

De heer Lozie illustreert de gang van zaken aan de hand van het volgende concrete dossier : bij publicatie in het Belgisch Staatsblad werd een Bulgaar tot Belg genaturaliseerd via het verloop van de volgende procedure :

1. er werd hem voortdurend een verblijfsvergunning geweigerd door de Dienst Vreemdelingenzaken;

2. hij heeft nadien verscheidene keren het bevel gekregen om het land te verlaten;

3. hij heeft toch een toelating voor een werkvergunning gekregen;

4. hij heeft binnen drie jaren de naturalisatie verkregen.

De heer Lozie heeft een aanvraag ingediend om dit dossier te kunnen inzien, in zijn hoedanigheid van parlementslid om de gevolgde procedure na te trekken. De Voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers heeft dit geweigerd omdat het aan een senator niet toekomt dergelijk dossier in te kijken aangezien naturalisaties een monocamerale aangelegenheid zijn en omdat het bovendien aan geen enkel parlementslid ­ ook geen lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers ­ is toegestaan een afgewerkt dossier in te kijken. Dergelijke reglementering verhindert dat men vaststellingen van fraude zou kunnen doen, aldus de heer Lozie.

Bovendien heeft de heer Lozie aan alle betrokken instanties telkens gevraagd of er een onderzoek is gebeurd naar dossiers die verdacht snel een positief gevolg kregen. Het antwoord was altijd negatief. De principes van gewapend bestuur worden tot nog toe niet toegepast, aldus het lid. Men kan enkel hopen dat hierin met de invoering van het federaal parket verandering komt.

De voorzitter wijst er bovendien op dat er dossiers bestaan van buitenlandse voetballers die een verblijfsvergunning kregen op drie dagen tijd. Dit is hoogst ongebruikelijk.

Wat de oproep van de heer Leman betreft om de subcommissie om te vormen tot een onderzoekscommissie, deelt de voorzitter mee dat deze piste in de subcommissie verder zal worden onderzocht.

2. Gedachtewisseling met de heer Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en hoorzitting met de heer De Bock, secretaris-generaal van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking, de heer Grauls, kabinetschef van de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken, mevrouw Foucart, adjunct-kabinetschef van de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en de heer Genot, directeur-generaal van de dienst « Consulaire Zaken » van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking

Aanleiding voor de gedachtewisseling met de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken is de hoorzitting in de subcommissie met de heer Leman, directeur van het CGKR en het door het CGKR uitgebrachte jaarverslag (5). Tijdens een hoorzitting achter gesloten deuren is door de heer Leman gewezen op een aantal elementen die nu expliciet in het jaarverslag zijn vermeld. Op blz. 19 van het verslag van het CGKR wordt vermeld « dat er een minstens manifest getolereerde visazwendel bestaat die niet anders georganiseerd kan zijn dan met de medeplichtigheid van mensen in en/of rond de ambassades en/of de consulaten uit één of meerdere Schengenlanden, die hoge winsten maken bij een trafiek die aan het eind van het parcours de mensen die voor het visum betalen in een situatie laat verzeilen waar zij heel vaak door werkgevers, gelet op hun kwetsbare situatie, uitgebuit worden. » Op blz. 25 van hetzelfde jaarverslag wordt verder verwezen naar eigenaardigheden waarvan twee worden vermeld over de periode 1995-1997 in verband met minstens 500 visa waarvan gezegd wordt : « op aanwijzing van de ambassadeur heeft een tot driemaal veroordeelde Belg wonend in Bulgarije herhaaldelijk gereisd met open diplomatieke koffer tussen Sofia en Skopje ». In een tweede dossier wordt een zwendel van verblijfskaarten vermeld op de dienst protocol van Buitenlandse Zaken. De inspectiediensten zouden dit ongeroerd hebben gelaten.

In het specifieke dossier van de Belgische ambassade in Bulgarije, spreekt het jaarverslag van bedrijven die visa vragen voor personen op verzoek van het personeel van de ambassade. Die mensen die via die bedrijven in België gekomen zijn, zouden notoire oplichters of maffiosi zijn.

Op de vergadering van 28 mei 2001 heeft vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken, de heer Michel, tezamen met de heer De Bock, secretaris-generaal van het ministerie van Buitenlandse Zaken, een uitvoerige uiteenzetting gegeven over het optreden van het ministerie van Buitenlandse Zaken naar aanleiding van de aan het licht gekomen gevallen van visafraude die het voorwerp uitmaken van een gerechtelijk onderzoek.

Er wordt omstandig verslag uitgebracht over de drie inspectieverslagen die tussen 1997 en 1999 werden opgesteld door inspectieteams van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

De minister van Buitenlandse Zaken onderstreept tevens dat er, na zorgvuldig onderzoek, geen redenen waren om in opspraak gebrachte diplomaten ­ die tot nog toe door het gerecht niet in verdenking werden gesteld ­ hun normale carrière niet te laten voortzetten.

Hetzelfde geldt, aldus de minister, voor de diplomate die het geval van visafraude in Bulgarije aan het licht bracht.

De minister verklaart dat het ministerie van Buitenlandse Zaken steeds ten volle heeft meegewerkt aan het lopende gerechtelijk onderzoek en heeft vastgesteld dat dit gerechtelijk onderzoek nog steeds loopt zonder dat tot nog toe iemand in verdenking werd gesteld.

Bovendien heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de betrokken diplomate die de feiten van visafraude in Bulgarije aan het licht heeft gebracht, de nodige faciliteiten verstrekt om aan het gerechtelijk onderzoek te kunnen meewerken.

Verscheidene leden van de subcommissie, zoals mevrouw Willame-Boonen, de heer Lozie en de heer Dedecker, zijn van oordeel dat de uiteenzetting van de minister van Buitenlandse Zaken niet strookt met de bevindingen die door de heer Leman, directeur-generaal van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, tijdens zijn hoorzitting werden geformuleerd.

De minister van Buitenlandse Zaken repliceert dat hij de analyse van de feiten niet deelt, zoals ze door de heer Leman werden weergegeven.

Mevrouw Willame-Boonen verwijst naar een persconferentie van het parket in november 2000, waar werd verklaard dat er een zwendel met ten minste 500 visa is geweest op de Belgische ambassade in Sofia.

De minister verklaart dat dat niet betekent dat de verantwoordelijkheid van de ambassadeur van de post in het geding is.

Volgens de heer Dedecker gaat het niet om personen maar om het systeem, waar tot op heden misbruiken aan de gang zijn. Tot nog toe zijn in Bulgarije nog een twintigtal bedrijven betrokken bij visazwendel, die actief zijn in de vleeshandel, in de transportsector en in de wapenhandel.

In het geval van een andere zaak met betrekking tot visafraude, de zaak-« Lebbe », stelt hij vast dat betrokkene met een gouden handdruk is afgedankt. Dit terwijl zijn rechtstreekse chef nog is gepromoveerd terwijl het gerechtelijk onderzoek nog niet is afgesloten.

Secretaris-generaal De Bock wijst erop dat de zaak-« Lebbe » in 1997 aan het licht gekomen is dankzij een nauwe samenwerking tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en het toenmalige ministerie van het Brusselse Gewest die de zaak op het spoor gekomen is. Een onderzoeksrechter werd aangesteld. Er is een schriftelijk verzoek van de gerechtelijke politie binnengekomen om betrokkene niet zomaar te ontslaan, omdat het gerecht de betrokkene op heterdaad wou betrappen. Dat het onderzoek vier jaar later nog niet tot een rechtszaak heeft geleid, valt buiten de verantwoordelijkheid van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

De minister verklaart niet bereid te zijn mensen te ontslaan, zolang het gerecht zich niet heeft uitgesproken. Dat zou immers strijdig zijn met het arbeidsrecht.

De voorzitter onderstreept dat bepaalde personen gereaffecteerd zouden zijn naar belangrijke posten.

De minister verklaart dat het directiecomité, dat uit hoge ambtenaren bestaat, over die posten heeft beslist.

De voorzitter citeert uit een perstekst het volgende : « Diplomaten van de dienst protocol kwamen dat al heel snel te weten. De heer X is in alle stilte en met een bonus van twaalf maanden extra aan de deur gezet. De brief waarin betrokkene werd aangeraden om zijn ontslag en premie te aanvaarden was ondertekend door de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken. Het departement wilde zo snel van betrokkene af en wilde er alles aan doen om een schandaal te vermijden. »

Een volgend lid vraagt zich af of het niet beter ware om de betrokkenen tijdens de duur van het onderzoek in België te houden.

De minister antwoordt dat de in opspraak gebrachte diplomaat in de zaak-« Sofia » toch drie jaar op de administratie in Brussel is gebleven.

De voorzitter wijst erop dat verschillende leden vragen hebben bij het functioneren van de besluitvorming met het oog op het verdelen van ambten in de verschillende ambassades.

Een vorige spreker beaamt dit en verwijst naar het gemak waarmee visa voor Nigerianen worden uitgereikt (vrouwen, voetballers). Een rapport van het ministerie van Binnenlandse Zaken maakt ervan gewag om maatregelen te nemen ten aanzien van de mensenhandel uit Nigeria. Het rapport is, volgens het lid, ook bekend op het departement van Buitenlandse Zaken.

De heer De Bock somt maatregelen op die genomen zijn om mensenhandel en de georganiseerde misdaad te voorkomen : informatisering, controle, systematisch in kaart brengen van de problematiek. Deze maatregelen zijn in de laatste tien jaren genomen. Aanvullende maatregelen moeten dan ook worden genomen en zeker op het stuk van de inspectie. Bij abnormale uitreiking van visa wordt dit nu door computersystemen sneller gesignaleerd. Vroeger bestonden er geen afdoende statistische instrumenten op het departement en op de Dienst Vreemdelingenzaken om te wijzen op anomalieën die plaatsvonden. Ook worden onverwachte steekproefcontroles door de inspectiediensten gehouden.

Directeur-generaal Genot antwoordt op de vraag over de organisatie van de controles in Brussel en op de posten. Sinds enkele jaren ontwikkelen er zich multidisciplinaire missies om de posten in het buitenland te bezoeken. Er wordt ook gezorgd voor opleidingsmissies voor de politieambtenaren, de ambtenaren van de Dienst Vreemdelingenzaken en van het departement Buitenlandse Zaken.

Het uitreiken van de visa is een bevoegdheid die gedelegeerd is door de minister van Binnenlandse Zaken, die de controle uitoefent over de toegang tot het grondgebied. In de posten heeft men als taak tegelijk ambtshalve visa uit te reiken wanneer de voorwaarden vervuld zijn, of een beroep te doen op de Dienst Vreemdelingenzaken bij twijfel of in omstandigheden die in de reglementering zijn vastgelegd. Er worden visa uitgereikt na raadpleging van en een beslissing door de Dienst Vreemdelingenzaken. Wanneer de visa ambtshalve worden uitgereikt, worden de bijhorende documenten vervolgens naar de Dienst Vreemdelingenzaken gestuurd, die een controlecel heeft die belast is met het onderzoeken van de regelmatigheid van de gevolgde procedures.

Ook parallelle en aanvullende controle door het ministerie van Buitenlandse Zaken is mogelijk (boekhouding, inclusief de boekhouding van de consulaire taksen). Men probeert de statistische middelen en de controlemiddelen te verkrijgen door de posten te informatiseren. Momenteel zijn 26 posten geïnformatiseerd met een gecontroleerde en beveiligde procedure, wat 50 tot 55 % vertegenwoordigt van alle door Belgische posten in de wereld uitgereikte visa. Momenteel wordt de effectieve verbinding met de Dienst Vreemdelingenzaken tot stand gebracht, zodat de antwoorden van de dienst in het computersysteem worden opgenomen. De informatisering is pas in 1999 aangevat, want slechts sinds dat jaar werden hiervoor middelen vrijgemaakt.

Aan de verbinding met de Dienst Vreemdelingenzaken is men bezig. Zodra de 36 belangrijkste posten inzake het uitreiken van visa (80 % van de uitgereikte visa) geïnformatiseerd zijn, zal er een echte statistische grondslag beschikbaar zijn om specifieke controles te verrichten op de uitreikingstechnieken, op de regelmatigheid en op de eventuele anomalieën. Het systeem zal ook gekoppeld worden aan de informatisering van de boekhoudprogramma's die voor de consulaire taksen worden gebruikt.

Wat de eigen controle van het ministerie van Buitenlandse Zaken betreft, los van die van de Dienst Vreemdelingenzaken, bestaat er een inspectie van de posten en die werd versterkt. De heer Genot betreurt dat er een discrepantie in de tijd bestaat tussen de informatisering en de inspectie van de posten. Hij stelt ook vast dat de minister van Buitenlandse Zaken sinds het begin van de jaren negentig geconfronteerd werd met steeds grotere aantallen visumaanvragen, terwijl de kwaliteit van de overgelegde documenten in bepaalde landen alsmaar erbarmelijker werd. Inmiddels werd een inspanning geleverd binnen de mogelijkheden van het departement en van de geboden technische maatregelen. In de gevallen van Nigeria, Senegal en Rusland was er sprake van een multidisciplinaire zending om de voortgang van de zaken te verbeteren.

De heer Genot voegt eraan toe dat het departement, los van de informatisering, ook het initiatief heeft genomen « visumagenten » te installeren, die de kanseliers moeten bijstaan in het uitreiken van de visa. Hiertoe werden omscholingen georganiseerd voor gewezen telexisten, wier functie verdween. Tot algemene tevredenheid werden nog andere ambtenaren aangeworven, ter versterking van de teams van de kanseliers.

Een lid concludeert hieruit dat het met dit systeem in de toekomst onmogelijk is dat Belgische bedrijven van dubieus allooi nog 90 of 80 visa aanvragen.

De heer Genot wijst erop dat men met dergelijk informaticasysteem de uitnodigingen en de garanten selectief zal kunnen behandelen, om aanvragen die in vergelijking met andere ambassades overdreven of abnormaal zijn, te voorkomen.

Het is overigens moeilijk bepaalde vormen van bedrog te ontdekken op het ogenblik waarop ze worden gepleegd. Het is door de repetitieve aard en door vergissingen van bepaalde ambtenaren dat op een bepaald moment een feit kan worden vastgesteld. Zodra een misdrijf bewezen is, moet het departement dat bij het gerecht aanklagen. Eens de gerechtelijke procedure loopt, is het niet meer mogelijk een disciplinair onderzoek te voeren. Wanneer iemand voor het gerecht en voor zijn eigen administratieve overheid bekend heeft, kan men daaruit conclusies trekken. Dat verklaart bijvoorbeeld het ontslag van de heer Lebbe, waarvoor het arbeidsrecht in acht werd genomen.

Zodra de diensten correct zijn uitgerust en met de Dienst Vreemdelingenzaken kunnen samenwerken, zal een volgende stap worden gezet, met informaticatoepassingen om te bepalen welke ondernemingen in België geen problemen opleveren als uitnodiger. Op die manier zullen de visa ook sneller kunnen worden uitgereikt. Er zal ook voor bijkomende waarborgen worden gezorgd voor de betrouwbaarheid van de ondernemingen, want de lijsten zullen niet alleen samen met de politiediensten worden opgesteld, maar ook met de Bankcommissie en de Nationale Bank en in samenwerking met Export Vlaanderen, Awex en de directie Buitenlandse Handel van het Brussels Gewest.

De heer Genot staat er ook op eraan te herinneren dat ons land voor een groot aantal landen geen visumplicht meer kent. Hij onderstreept dat men niet alles over één kam mag scheren. Visafraude is immers niet de enige oorzaak van alle problemen. Men moet niet denken dat de strijd tegen de visafraude alleen de oplossing voor alle kwalen zal brengen.

De heer Lozie is van oordeel dat er aanwijzingen zijn dat de georganiseerde misdaad binnen de administratie van Buitenlandse Zaken kan infiltreren. Alles draait met andere woorden rond het bemachtigen van Schengen-documenten. De kernbezorgdheid van het lid heeft betrekking op de vraag op welke wijze het ministerie van Buitenlandse Zaken zich tegen die infiltraties wapent.

De heer Lozie illustreert dit met een aantal concrete feiten. Zo weet hij dat de diplomate die de zaak-« Sofia » aan het licht bracht geregeld wordt bedreigd. Er is terzake een onderzoek lopende bij het parket van Neufchâteau. Hij wenst te weten in hoeverre de administratie voorziet in beschermingsmaatregelen met betrekking tot de veiligheid van betrokkene.

De problematiek tussen België en Bulgarije wordt in tal van rapporten aangekaart, aldus de heer Lozie. Uit een rapport uitgebracht ter attentie van minister van Binnenlandse Zaken van december 2000 naar aanleiding van een onderzoek in Sofia bleek dat de visumzwendel in de Belgische ambassade toen nog steeds aan de gang was.

Hij verwijst eveneens naar het rapport-Fowler van de Verenigde Naties (6). Volgens de organisatie Human Rights Watch, zijn België en Bulgarije draaischijven voor illegale handel in wapens tegen betaling van diamanten. Er werden tot eind 1999 attesten uitgereikt voor leveringen via de lijn Oostende-Burgas-Angola. Zou die zwendel even gemakkelijk zijn geweest indien die ambtenaar in Sofia aanwezig had kunnen blijven op het ogenblik dat de zaken aan het licht kwamen ?

Voor wat de inspectie van Buitenlandse Zaken in de Belgische ambassade te Sofia betreft, wijst de heer Lozie erop dat op grond van het tweede inspectierapport de minister van Buitenlandse Zaken verklaarde dat men kon aantonen dat het eerste rapport onvolledig was en fouten bevatte. Is dit binnen het departement rechtgezet en zijn die fouten ook meegedeeld aan de betrokken onderzoeksrechter, wil het lid weten.

De minister ontkent dat er onwaarheden in het eerste inspectierapport vermeld stonden. De minister heeft het moeilijk met de bedenkingen van de heer Lozie die zeer verregaand zijn. Hij deelt de mening van de heer Lozie niet, omdat verschillende elementen die hij aanhaalt, niet met de werkelijkheid overeenstemmen. Hij gelooft niet in een ruim complot waarin de klokkenluiders bedreigd en gestraft worden en waarin de anderen promoties blijven krijgen.

Zowel de minister als de heer De Bock gaan in op elke door de heer Lozie aangebrachte bewering en weerleggen ze of nuanceren ze op zijn minst.

Wat de zaak-« Lebbe » betreft, verduidelijkt de heer De Bock dat de betrokkene zich een ongeoorloofde toegang verschafte tot de computers die de bedoelde diplomatieke verblijfskaarten aanmaakten. Zodra een kaart werd gemaakt, wiste hij de gegevens die hij ingevoerd had. De gegevens met betrekking tot de uitreiking van die kaarten zijn dus nooit in de bestanden van de computer(s) opgenomen. Sindsdien is de hele procedure veranderd en wordt de aanmaak van verblijfskaarten uitbesteed aan externe bedrijven.

Mevrouw Foucart verklaart dat ze van de zaak « Sofia » kennis heeft genomen als directeur-generaal juridische zaken van het departement. Toen het departement in april 1997 kennis kreeg van de gebeurtenissen en erachter kwam dat in december 1996 klacht werd ingediend (het departement was hiervan niet op de hoogte), maakte ze dadelijk een brief met de handtekening van de minister van Buitenlandse Zaken klaar om inlichtingen in te winnen bij de minister van Justitie, die via de procureur-generaal navraag kan doen over het lopende onderzoek. Deze laatste heeft geantwoord dat hij op haar verzoek zou antwoorden zodra hij nieuws had. Toen de diplomate een vordering in kort geding instelde voor de burgerlijke hoven en rechtbanken in verband met aansprakelijkheid van de Belgische Staat omdat die haar naar de centrale administratie van het departement gereaffecteerd had, meende mevrouw Foucart, met het akkoord van de secretaris-generaal, dat het raadzaam was haar en haar advocaat te horen om te weten wat er gaande was. Samen met de inspecteur van de posten heeft ze de diplomate ontvangen : ze kreeg de kans haar mening te geven. Ze was niet zeer duidelijk en overhandigde een document.

De ambassade van Sofia werd in juni 1997 geïnspecteerd. Mevrouw Foucart heeft krachtens artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering het advies gegeven het verslag van de inspecteur naar de onderzoeksrechter die met de zaak belast was te sturen en dat is gebeurd. Ze wijst erop dat ze in de zaak-« Lebbe » niet is opgetreden, maar dat ze de Belgische Staat heeft verdedigd in de burgerlijke zaak-« Sofia » (klacht betreffende reaffectatie naar de centrale administratie). Ze wijst erop dat een reaffectatiebeslissing onder de verantwoordelijkheid van de directieraad valt. Ze heeft deelgenomen aan die directieraad, die werd voorgezeten door de secretaris-generaal.

Aangezien de diplomate in het ziekenhuis moest worden opgenomen en gezien de gebeurtenissen in Sofia, heeft de directieraad gezamenlijk beslist dat het toen beter was ze naar de centrale administratie te reaffecteren. Ze heeft die beslissing voor de gerechtelijke instanties verdedigd. De Belgische Staat heeft het proces in eerste aanleg gewonnen en in beroep verloren. De rechter oordeelde het passend dat er voor de diplomate een post werd gevonden die met haar graad overeenkwam, waarna ze na een gezamenlijke beslissing van de directieraad naar de Belgische ambassade in Oslo werd gezonden.

Mevrouw Foucart vermeldt dat ze momenteel bestuurder is van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding.

De minister kan het niet eens zijn met de stelling dat ambtenaren die onregelmatigheden aanklagen, achteraf problemen hebben in hun loopbaan. Tenzij hij werkelijk niet weet wat er in zijn departement gebeurt, wat hem oprecht zou verbazen. Hij meent immers dat de bevorderingen worden toegekend op basis van de bekwaamheid van de diplomaten. De minister is er daarentegen niet tegen dat bepaalde gegevens met bewijskracht over onregelmatigheden gecontroleerd worden.

Hij kan niet aanvaarden dat men zich baseert op geruchten en beschuldigingen die aanvankelijk weinig gefundeerd lijken.

Mevrouw Thijs verwijst naar de hoorzitting van de subcommissie met de heer Leman die het had over de visazwendel als een rode draad door alle dossiers van mensenhandel. De subcommissie « Mensenhandel en Prostitutie » (7) kwam ook tot dezelfde conclusie. Eén van de prioriteiten van het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie is voor haar dan ook mensenhandel en immigratie. Zij betreurt evenwel dat zulks niet blijkt uit het visumbeleid van de regering. In 1999 werd reeds gepleit voor de oprichting van gemeenschappelijke kantoren voor de uitreiking van visa voor de lidstaten van de Europese Unie. De minister heeft de subcommissie geantwoord dat dit voorstel in Europees verband zeer moeilijk te verdedigen valt.

Ook verklaart het lid dat de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden in het kader van het voortgangsrapport « Het regeringsbeleid met betrekking tot de immigratie » (8) tot tweemaal toe mevrouw Bosschaert, adviseur-generaal bij het departement Buitenlandse Zaken en verantwoordelijke voor het visumbeleid, heeft gehoord. Tijdens het gesprek met mevrouw Bosschaert is de problematiek duidelijk geschetst.

Ook wordt thans vastgesteld dat steeds meer kinderen, jonger dan 16 jaar, het Belgische grondgebied binnenkomen. Deze doelgroep behoeft geen reisdocumenten omdat zij door ouders of voogd(en) worden vergezeld. De controle op dit vlak wordt zeer moeilijk.

De heer Hordies verwijst naar het vermoeden van onschuld waarover de minister het eerder had. Hij maakt zich zorgen over het aantal onregelmatigheden in de ambassades. Hij vraagt zich af of er in het werk binnen de ambassades middelen bestaan om de slechte werking ervan te corrigeren.

De minister antwoordt op de vraag van mevrouw Thijs dat de problematiek rond de asielzoekers en de immigratie een hoofdpunt op de Europese agenda wordt.

Hij verklaart zich bereid de leden van zijn departement te vragen binnen een redelijke termijn een verslag voor de subcommissie te maken. Persoonlijk gelooft hij dat er momenteel geen reden is om een onderzoekscommissie op te richten. De gegevens die vandaag voorliggen rechtvaardigen dergelijke radicale aanpak niet.

Hij is het eens met de heer Lozie, die een lans brak voor een administratie die beter gewapend is tegen infiltratiepogingen. Het is aangewezen na te gaan hoe het systeem kan worden verbeterd en hij zegt bereid te zijn hierover op een volgende vergadering met de subcommissie te debatteren.

Zoals beloofd tijdens de hoorzitting van 28 mei 2002, bezorgt de minister van Buitenlandse Zaken de volgende documenten aan de leden van de subcommissie :

1) Een algemene nota over de werking van het visumsysteem en over ieders bevoegdheid terzake (9).

2) Antwoorden op de vragen van de leden.

3) Een exemplaar van een inspectieverslag van een post, zonder dat hierin naar concrete personen wordt verwezen (vrijwaring van de privacy).

Tijdens de vergadering van 11 juni 2001 werden de heer Grauls, kabinetschef van de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken, mevrouw Foucart, adjunct-kabinetschef van de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken, de heer De Bock, secretaris-generaal van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking, en de heer Genot, directeur-generaal van de dienst « Consulaire Zaken » van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking, opnieuw gehoord door de subcommissie « Mensenhandel ».

3. Hoorzitting met de heer Grauls, kabinetschef van de minister van Buitenlandse Zaken, mevrouw Foucart, adjunct-kabinetschef van de minister van Buitenlandse Zaken, de heer De Bock, secretaris-generaal van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking, en de heer Guy Genot, directeur-generaal van de dienst « Consulaire Zaken » van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking

De heer Grauls wenst, bij wijze van inleiding, de nadruk te leggen op twee aspecten : vooreerst overschrijdt de visaproblematiek de strikte bevoegdheid van de minister van Buitenlandse Zaken. Het ministerie van Buitenlandse Zaken is een factor in het beheer van het visasysteem maar de hoofdverantwoordelijkheid voor het afleveren van visa ligt niet daar.

Daarnaast zijn er tijdens de debatten aspecten aangehaald die met gerechtelijke procedures verbonden zijn. Ook hier behoort dit niet tot de bevoegdheid van het ministerie van Buitenlandse Zaken doch wel van het ministerie van Justitie.

Mevrouw Willame-Boonen wijst erop dat de heer Leman nooit antwoord heeft gekregen op zijn vragen en documenten over de zaak Sofia, van de eerste minister niet en van de minister van Buitenlandse Zaken niet.

Directeur-generaal Genot geeft meer uitleg over het visumsysteem en onderstreept dat een aantal mogelijke oplossingen inzake het uitreiken van visa en de controle erop werden voorgesteld in de nota die aan de subcommissie werd overgelegd. De nota bevat een kort overzicht van de procedure voor de visa voor een lang en een kort verblijf, om te kunnen bepalen hoe en waarvoor controle en begeleiding van het visasysteem mogelijk is.

Er moet bij die controle en begeleiding van het uitreiken van visa in buitenlandse posten met verscheidene factoren rekening worden gehouden :

a) er is een interne controle in de posten, die voortvloeit uit de samenwerking van de personen die met het uitreiken van de visa belast zijn. Het uitreiken van visa gebeurt immers niet door één enkele persoon, maar door verscheidene personen, zodat ze elkaar onderling controleren;

b) er is de externe controle die door de Dienst Vreemdelingenzaken wordt uitgeoefend, want het uitreiken van een visum vloeit slechts voort uit de toegang tot het grondgebied, die afhangt van het ministerie van Binnenlandse Zaken en zijn bevoegde dienst, dat wil zeggen de Dienst Vreemdelingenzaken. Anderzijds zijn ook ambtshalve uitreikingen mogelijk, maar er mag geen enkel visum worden geweigerd zonder de goedkeuring van de Dienst Vreemdelingenzaken. Wanneer een post een visum bij de Dienst Vreemdelingenzaken aanvraagt, controleert de Dienst de voorwaarden van die aanvraag en neemt hij zijn beslissing. Wanneer een visum ambtshalve wordt uitgereikt, lichten de posten de Dienst Vreemdelingenzaken hierover in, vaak via de informatica of anders door middel van de diplomatieke post;

c) er is ook een externe controle die van het ministerie van Buitenlandse Zaken uitgaat, in het bijzonder van zijn visumdienst, die toekijkt op de werking van de posten. Het is evenwel een feit dat die visumdienst van Buitenlandse Zaken geen interne politierol heeft, maar de posten bijstand verleent;

d) sinds 1997 zijn er ook de multidisciplinaire zendingen, die bestaan uit politieambtenaren, ambtenaren van de Dienst Vreemdelingenzaken en van de visumdienst die bij de bezochte posten instaan voor opleiding en controle, in voorkomend geval van corrigerende maatregelen. Het gaat om een procedure van opleiding en ondersteuning en niet om een politieprocedure;

e) een andere mogelijkheid is de inspectie van de posten door het ministerie van Buitenlandse Zaken. Die heeft twee functies : ten eerste een opdracht van controle en ondersteuning zodat de posten goed werken. Ten tweede een taak van als het ware interne politie, indien er problemen in een post worden ontdekt, waarna een team wordt gedetacheerd om controle uit te oefenen en de vereiste maatregelen te treffen.

Men mag evenmin uit het oog verliezen dat ook de gerechtelijke macht, naar haar eigen regels, controle uitoefent. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft met die rechtspleging niets te maken. Het is alleen verplicht elk strafbaar feit waarover het wordt ingelicht, aan te klagen, terwijl justitie dan de zaak overneemt. Soms worden de misdrijven pas na een intern onderzoek vastgesteld, omdat men aanvankelijk alleen denkt aan een gewone interne disfunctie en niet aan strafbare feiten.

De gevallen van werkelijke disfuncties die ook nog van kwade trouw getuigen en die voor een klacht bij justitie in aanmerking komen, zijn volgens de heer Genot zeer zeldzaam. Het gerecht kan langs andere wegen kennis krijgen van strafbare feiten waar het ministerie van Buitenlandse Zaken geen weet van heeft en kan uiteraard op zijn medewerking rekenen om het de vereiste informatie te bezorgen.

In verband met de consulaire samenwerking onder de Schengenlanden, onderstreept de heer Genot dat het uitreiken van visa niet uitsluitend een Belgisch gegeven is, maar in het raam van de Europese Unie moet worden ingepast. De lokale consulaire en diplomatieke samenwerking bestaat, maar is gebrekkig. Het Belgisch voorzitterschap heeft die lokale Schengensamenwerking als prioritair te behandelen zaak aangestipt.

De nota gaat ook over de vraag of alleen de Scandinavische ambassades moeilijke ambassades zijn. De Scandinavische landen worden minder met de gevolgen van de mensenhandel geconfronteerd, maar zijn niettemin een mogelijke route om Europa binnen te komen.

Ten slotte wenst hij de bewering te nuanceren dat de rode draad doorheen de mensenhandel het uitreiken van visa is, want het is niet de enige factor.

Wat het reizen betreft van kinderen jonger dan zestien jaar zonder reisdocumenten : dat is niet langer mogelijk voor kinderen met de Belgische nationaliteit. Alle Belgen moeten, ongeacht hun leeftijd, hun identiteitskaart bij zich hebben. Geleidelijk aan breidt die verplichting zich tot de andere landen uit.

De heer De Bock antwoordt op de vragen betreffende de infiltratie van het ministerie van Buitenlandse Zaken door groepen van het misdaadmilieu. Hij deelt de mening over een eventuele infiltratie niet. Hij is er zich van bewust dat er pogingen zijn om de geloofwaardigheid van de posten in het buitenland in het gedrang te brengen en dat er eveneens pogingen zijn om de documenten die daar worden afgeleverd voor allerlei groepen ter beschikking te stellen.

Hij heeft de nieuwe consuls en diplomaten erop gewezen dat zij zich tegen dat fenomeen moeten wapenen en dat er misschien pogingen zouden zijn om zich toegang te verschaffen tot het systeem. Er worden thans opleidingen georganiseerd om de posten beter tegen dit gevaar te wapenen.

De pogingen tot infiltratie en beïnvloeding zijn echter wel reëel en hij toont dit aan met concrete voorbeelden.

De heer Dedecker stelt zich vragen over het computersysteem dat de Protocoldienst van het ministerie van Buitenlandse Zaken hanteert voor het aanmaken van verblijfskaarten.

De heer De Bock antwoordt dat het automatische computersysteem sedert het begin van de jaren negentig volledig veranderd werd. Dat heeft goed gewerkt tot op het ogenblik dat er frequente computerfouten optraden waardoor de dienst telkens verplicht was om een beroep te doen op externe deskundigen. Op dat moment, en dat is waarschijnlijk een beheersfout geweest, is er beslist om aan iemand toegang te geven tot het computersysteem om fouten te verbeteren. Daardoor is het systeem in handen van één enkele persoon terechtgekomen.

De heer Dedecker vraagt of het klopt dat op de Protocoldienst dagelijks 2 000 tot 3 000 verblijfskaarten worden afgeleverd.

Volgens de heer De Bock zijn het er ongeveer 20 000 per jaar.

De heer Genot beklemtoont dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen de productie van diplomatieke identiteitskaarten voor mensen in België met een speciaal statuut enerzijds, en het uitreiken in het buitenland van visa met de toestemming van het ministerie van Binnenlandse Zaken anderzijds. In het begin van de jaren negentig heeft iemand van de dienst Protocol misbruik gemaakt van de computerproblemen om diplomatieke en consulaire identiteitskaarten uit te reiken. In dat geval gaat het echter om een categorie van bijzondere personen, in een welbepaalde procedure. Het kan evenmin worden ontkend dat bepaalde personen in het verleden misschien op eigen houtje visa hebben uitgereikt. Daarom werd de informatisering doorgezet en werd de uitreikingsprocedure in de posten in de mate van het mogelijke aan verscheidene personen toevertrouwd, in plaats van aan een persoon. Maar er moet met nadruk worden gewezen op het verschil tussen de documenten die in België worden uitgereikt en de visa die door de posten in het buitenland worden uitgereikt.

De heer De Bock bevestigt dat het een fout geweest is om het systeem, van het begin tot het einde, aan één enkele persoon toe te vertrouwen aangezien die persoon dat systeem op een ongeoorloofde manier heeft misbruikt. Ondertussen is het systeem gewijzigd en uitbesteed aan verscheidene diensten met telkens verschillende mensen op elke dienst. Er wordt thans ook een, extern aan de dienst, controle uitgeoefend.

De heer Lozie wenst eveneens een verduidelijking in verband met de documenten die door de Protocoldienst worden uitgeleverd. Voor de gewone visumprocedure is een handtekening van de minister noodzakelijk en is er een weigeringsmogelijkheid vanwege de Dienst Vreemdelingenzaken. Maar hoe gebeurt het voor de documenten van de Protocoldienst ? Is daar geen eindverificatie door de minister ?

De heer De Bock stelt dat dit niet door de minister gebeurt doch door een gedelegeerde ambtenaar.

Mevrouw Thijs verwijst naar het voorbeeld van personen die in ambassades werken en over een diplomatiek paspoort beschikken. Zij kunnen een specifieke identiteitskaart aanvragen. Welke controle wordt er uitgeoefend nopens de aflevering van die specifieke documenten, hoe en door wie gebeurt dat ?

De heer Genot stelt dat er enerzijds mensen in België komen om aan een post toegevoegd te worden. Zij ontvangen dan inderdaad een kaart van de Protocoldienst. Maar er zijn anderzijds andere personen die over een diplomatiek paspoort beschikken maar die niet aan een post worden toegevoegd. Deze laatste categorie wordt op een andere manier behandeld.

De mensen die worden toegevoegd aan een post moeten in hun eigen land een visumaanvraag indienen bij de Belgische ambassade. Deze aanvraag wordt ingediend samen met een schriftelijke nota van het ministerie van Buitenlandse Zaken van hun eigen land. Op dat ogenblik gebeuren er een aantal verificaties over de aanvraag zelf en voor sommige landen, over elementen in verband met de veiligheid van de Staat. Zodra dat gebeurd is, krijgen de aanvragers een visum kort verblijf en beschikken zij over een termijn van drie maanden om een specifieke identiteitskaart aan te vragen bij de Protocoldienst.

Mevrouw Thijs wil weten wie hierover de eindbeslissing neemt.

Volgens de heer Genot is de aanstelling van een persoon op een post in België een soevereine beslissing van de uitzendstaat. Voor de posthoofden is er een goedkeuring nodig zowel van de minister van Buitenlandse Zaken als van de Koning. Voor mensen die onder het posthoofd staan bestaat er in hoofde van de minister een mogelijkheid om ze te weigeren.

De heer De Bock, verwijzend naar de circulaire van juli 1999 betreffende het toezicht over ambassadeurs en hun personeel, voegt eraan toe dat de toelating om naar België te komen afhangt van de volgende indeling : gaat het om een posthoofd, dan zijn de minister en de Koning bevoegd. Betreft het personeel van een post, dan neemt de protocolchef de beslissing maar, in geval van twijfel, kan hij zich altijd tot zijn hiërarchisch oversten wenden.

Mevrouw Willame-Boonen stelt vast dat in het verslag van het ministerie vermeld wordt dat bepaalde reisbureaus soms in de visafraude opduiken. Het verslag heeft het ook over minder formele tussenpersonen. Wat bedoelt men daarmee ?

De heer Genot verklaart dat men in bepaalde omstandigheden moeilijk van reisbureaus kan spreken. Bepaalde groepen van personen werken onder de benaming « reisbureau » en verdwijnen dan heel snel. Ze werken op min of meer vervalste dossiers die in het systeem van de ambassades terechtkomen.

Die zwendel verloopt echter niet steeds via zogenaamde reisbureaus, maar soms via gewone advertenties in de plaatselijke pers. Er zijn ook entiteiten die werken zonder ook maar iets bekend te maken en die dossiers van vervalste aanvragen voorbereiden. Dat bedoelt men met minder formele tussenpersonen. Uiteraard zijn er reisbureaus en luchtvaartmaatschappijen die correct werken.

De voorzitter wijst erop dat de vraag van de heer Lozie over « gewapend bestuur » zich precies aftekent in deze lijst.

De heer Genot meent dat men vaak slechts gewapend kan werken ten opzichte van feiten uit het verleden. Zolang een post niet het bewijs heeft dat een tussenpersoon abnormale zaken doet, is het moeilijk er tegen op te treden. Soms is het zelfs moeilijk een visum te weigeren wanneer men weet dat er abnormale zaken gebeuren, omdat alle wettigheidsvoorwaarden voor een visumaanvraag vervuld zijn. Het komt voor dat de Dienst Vreemdelingenzaken, nadat hij door een post ervan werd verwittigd dat een visumaanvraag verdacht is, een weigering niet wettig kan motiveren.

Mevrouw Willame-Boonen besluit uit dat antwoord dat met minder formele tussenpersonen de mensensmokkelaars worden bedoeld.

De heer Genot antwoordt dat ze zich helaas in het buitenland bevinden en dat België er geen politiebevoegdheid heeft.

De voorzitter repliceert dat uit het jaarverslag van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding blijkt dat in bepaalde ambassades visa worden verleend op eenvoudige aanvraag van reisagentschappen.

De heer Dedecker stelt zich de vraag of omgekeerde controle mogelijk is. Hij verwijst naar een firma in autohandel die op enkele maanden tijd méér dan 400 mensen uit West-Afrika en Bulgarije heeft uitgenodigd en hiervoor visa heeft verkregen.

Volgens de heer Genot was het in het verleden bijna onmogelijk dat soort situaties te controleren. Dankzij de informatisering van de visa, de statistieken en de data die dat oplevert, is het mogelijk de eventueel verdachte aanvragers en borgstellingen van aanvragen op te sporen.

De voorzitter vraagt of de informatie van de heer Dedecker door het kabinet gekend is en of dergelijke informatie aanleiding zou geven tot rood alarm. Op de laatste vergadering werd door minister Michel uitgelegd dat de geleidelijke informatisering van de posten die verantwoordelijk zijn voor 80 % van de visumaanvragen binnen enkele jaren een feit zal zijn. Leidt een bericht zoals dat van de heer Dedecker tot onmiddellijke actie of houdt men het bij observatie ?

De heer Genot antwoordt dat er bij de Dienst Vreemdelingenzaken een opsporingsbureau bestaat dat regelmatig dergelijke berichten onderzoekt. Het specifieke geval van de heer Dedecker kent hij niet, maar wel soortgelijke dossiers.

De heer Genot vervolgt dat het probleem is dat dergelijke aanvragen systematisch aan verschillende posten worden gericht en dat het uiterst moeilijk is de gegevens van alle posten samen te brengen. In de toekomst, wanneer de informatisering afgewerkt is, zal dat veel gemakkelijker zijn, omdat de gegevens over de aanvragers en de borgstellingen gecentraliseerd zullen worden. Anderzijds wordt gemakkelijk een ogenschijnlijk hoog aantal visumaanvragen bereikt, wanneer men bijvoorbeeld een colloquium of een soortgelijke activiteit organiseert. Hij antwoordt de voorzitter dat de databank zich bij de Dienst Vreemdelingenzaken bevindt en dat de minister van Binnenlandse Zaken er een afschrift van heeft.

De heer Lozie vraagt zich af wat er gebeurde wanneer er op eenzelfde ambassade van eenzelfde post op enkele jaren tijd een groot aantal visumaanvragen werd ingediend door eenzelfde bedrijf. Bestond er toen een alarmprocedure waarbij een controle werd uitgevoerd ? Hij vreest dat men geval per geval bekijkt met de gevolgen vandien.

Volgens de heer Genot moet het probleem post per post worden bekeken : bepaalde posten moeten meer dan 50 aanvragen per dag verwerken zonder informaticasysteem, men moet op de aandacht van het personeel rekenen.

De heer Dedecker verbaast er zich over dat de diplomatieke posten nog niet geïnformatiseerd zijn.

De heer Genot bevestigt dat slechts sinds 1999 met de informatisering met software voor visumverwerking in de ambassades werd gestart, aan de hand van een zwaar programma. In de ambassades waar het risico kleiner is, werd slechts in 2000 een zogenaamd licht programma (dat later zal worden aangevuld met het zware programma) geïnstalleerd.

De voorzitter vraagt of dat betekent dat er voor de informatisering geen lijsten werden bijgehouden van de aanvragen, zelfs niet handmatig, en of het computersysteem het mogelijk zal maken aanvragen in verscheidene posten op het spoor te komen, om zo een illegaal circuit bloot te leggen.

De heer Genot bevestigt dat er geen budget is om het computersysteem te installeren. Hij gelooft dat eventuele zwendel door de informatisering zal kunnen worden ontdekt. In het zware programma van het computersysteem voor visumaanvragen, zijn er immers 22 gegevens, betreffende verschillende criteria. Door die gegevens te combineren, kan men zaken verifiëren en op het spoor komen.

De heer De Bock legt de nadruk op het feit dat de migratiestromen in de laatste jaren spectaculair zijn geworden. Thans worden er stilaan middelen ter beschikking gesteld om deze problematiek te kunnen aanvechten. Maar er ontbreken manifest nog middelen. De prioriteit inzake veiligheid in de jaren zeventig-tachtig was het nemen van maatregelen tegen de koude oorlog. In de jaren negentig zijn er totaal andere problemen gerezen waarvoor een andere benadering tot stand moet komen, gekoppeld aan nieuwe middelen. Het zijn recente fenomenen. Een vergelijking met de Scandinavische landen heeft geen zin. Het is waar dat zij beter gewapend zijn op informaticagebied. Maar zij worden minder geconfronteerd met migratiestromen dan ons land. Met het toekennen van extra middelen, wat pas recent gebeurde, zal een beter beheer van de problematiek mogelijk zijn.

Om terug te komen op de diplomate in het « Sofia »-dossier, en het feit dat zij zich onder druk voelt, is de heer De Bock de mening toegedaan dat het ministerie al het mogelijke heeft gedaan om haar, als ambtenaar, terug in een zo normaal mogelijke situatie te plaatsen via een promotie en een nieuwe functie. Ook haar fysieke veiligheid heeft het ministerie op zich genomen in haar nieuwe werk- en leefomgeving door middel bijvoorbeeld van een bewakingssysteem.

In het bestrijden van de wapen- en diamantensmokkel heeft ons land recentelijk een belangrijke rol gespeeld. Sedert 1997 is er een speciale multidisciplinaire werkgroep ingesteld om wapensmokkel op te sporen en te kanaliseren. Hetzelfde werd gedaan voor de diamantensmokkel.

De heer Lozie wenst te weten waarom de Staat zich in de zaak-Lebbe nog niet burgerlijke partij heeft gesteld, terwijl er objectieve gegevens voorhanden zijn en het onderzoek afgerond is.

De heer De Bock wijst erop dat er nog veel onderzoeksdaden moeten worden gesteld in de zaak-Lebbe. Het is pas wanneer men naar een proces toe zal gaan dat hij aan zijn diensten de opdracht zal geven om tot burgerlijke partijstelling over te gaan. Hetzelfde geldt in de andere zaken waarvan sprake. Het is pas na het einde van het onderzoek en na inzage van het dossier dat het zal kunnen gebeuren. Het departement beschikt momenteel over te weinig informatie. Tijdens een persconferentie van het parket van Brussel werd bijvoorbeeld gezegd dat er in Sofia 500 illegale visa werden afgeleverd. Het gerecht heeft het departement Buitenlandse Zaken hierover nooit ingelicht. De heer De Bock heeft het via de Subcommissie moeten vernemen.

De voorzitter bevestigt dat de minister van Buitenlandse Zaken zich tijdens de eerste hoorzitting heeft beklaagd over het feit dat de traagheid van het gerecht hem niet de mogelijkheid biedt om vooruit te gaan in een aantal zaken. De minister had gewezen op het vermoeden van onschuld dat niet toelaat de normale carrière van iemand te bemoeilijken.

De heer Grauls komt terug op de diamantensmokkel : België werd in opspraak gebracht in het kader van een ontwerpverslag opgesteld door mevrouw Fowler, ambassadeur van Canada bij de Verenigde Naties, over de illegale commercialisering van diamanten vanuit Angola. Er werden een aantal aantijgingen geformuleerd tegen België, waarvan een deel onterecht waren. Andere beschuldigingen hadden een grond van waarheid. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft toen onmiddellijk contact opgenomen met mevrouw Fowler teneinde haar mening te uiten over een aantal onjuistheden in het ontwerpverslag en mevrouw Fowler heeft hier in het definitief verslag rekening mee gehouden.

België heeft ook rekening gehouden met de terechte opmerkingen van het VN-verslag, waaronder :

­ de gebrekkige samenwerking tussen het parket van Antwerpen (en de gerechtelijke instanties in het algemeen) en de Belgische administratie. Volgens het Antwerpse parket was dit te wijten aan een onderbemanning die niet toeliet om dergelijke zaken op te volgen;

­ de ongezonde banden die bestonden tussen de Hoge Raad voor diamant en de administratie, aangezien een aantal leden van de Hoge Raad voor diamant ook ambtenaren waren van het ministerie van Economische Zaken.

Als gevolg daarvan zijn er maatregelen genomen :

­ actieve samenwerking met het Antwerpse parket en met de gerechtelijke instanties werd uitgebouwd;

­ ook op internationaal vlak heeft België acties ondernomen : er is gepleit, samen met de Hoge Raad voor diamant, voor een internationaal certificatiesysteem. Er is ook gepleit voor een internationaal monitoring waarbij de diamanthandel internationaal beter kan worden gecontroleerd.

Dit is vooral gebeurd in het kader van het Kimberley-proces waarbij de regering, de diamantsector en de niet-gouvernementele organisaties actief betrokken zijn. De internationale gemeenschap heeft deze plannen aanvaard en ze zijn volop in werking.

Binnen de administratie zelf werd een jaar geleden een task-force-diamant opgericht : alle betrokken diensten zijn daarin vertegenwoordigd, zoals de douane, Economische Zaken en de Hoge Raad voor diamant.

België beschikt dus over een zeer goed controlesysteem om de illegale diamantenhandel te bestrijden. Er is trouwens een aanbeveling van de Verenigde Naties waar andere landen worden uitgenodigd om het Belgische systeem over te nemen.

Er worden daarenboven regelmatig statistieken gepubliceerd over de import en export van diamanten. Er is ook een speciale poging van België om die statistieken internationaal te verspreiden.

Mevrouw Willame-Boonen wenst nog een laatste verduidelijking over het voorstel van de heer Leman, directeur-generaal van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, in verband met het ambassadepersoneel dat vaak onder druk staat in ambassades die slecht functioneren. Hij had voorgesteld dat er een regelmatig en systematisch contact zou bestaan, jaarlijks of om de twee jaar, tussen de dienst Protocol en die personen, zodat ze vrijer kunnen spreken over hun klachten of over eventuele mishandeling, zonder dat dit de argwaan wekt van de leidinggevenden van de ambassades. Die suggestie is niet te vinden in de nota van het ministerie, hoewel er andere uitstekende maatregelen in worden vermeld (arbeidsovereenkomst naar Belgisch recht, aan de dienst Protocol te bezorgen, ...).

De heer De Bock verklaart dat de minister van Buitenlandse Zaken met het hoofd van het Protocol tot hetzelfde besluit is gekomen als de heer Leman. Het systeem zoals het nu bestaat lost bepaalde maar niet alle problemen op. Het is dus nuttig te zorgen voor een systematisch contact, zonder enige druk, met het personeel van de ambassades. Men zou bijvoorbeeld kunnen voorzien in een gesprek met een ambtenaar van het Protocol die hiertoe werd opgeleid, bij het uitreiken van een nieuwe kaart, die elk jaar moet worden vernieuwd. Hij wijst er evenwel op dat het Belgisch ambassadepersoneel momenteel 850 personen telt en dat een jaarlijks contact moeilijk zal zijn. Het ministerie, dat eveneens op dit voorstel werkt, denkt eerder aan een gesprek om de twee jaar, hoewel de knoop van de periodiciteit nog niet werd doorgehakt.

Tevens meldt hij dat het ministerie overweegt de controle op de Belgische posten in het buitenland op te voeren. Nu moeten de posten hun contracten opsturen en hun uitgaven verantwoorden, waardoor reeds een vorm van controle mogelijk is. Het ministerie wil evenwel ook hier voorzien in een systematisch gesprek van het personeel met de inspectiedienst.

De voorzitter vraagt of er nog een soort « spaarpot » bestaat waarmee ambassades dienstpersoneel kunnen aanwerven, zoals de minister van Buitenlandse Zaken openlijk heeft verklaard. We moeten in elk geval voorkomen dat de Belgische ambassades dergelijke methoden gebruiken. De minister van Buitenlandse Zaken had overigens aangekondigd dat hij de posten een nieuwe nota zou zenden om dit soort van onaanvaardbare praktijken te verbieden.

De heer De Bock verklaart dat de posten hierover duidelijke instructies hebben gekregen. Ook hiertegen zal systematische controle nuttig zijn.


Op basis van de hoorzittingen tijdens de zitting 2000-2001, dient mevrouw Erika Thijs, lid van de subcommissie, een voorstel tot oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie in belast met een onderzoek naar de oorzaken en mechanismen van de mensenhandel in bepaalde sectoren.

Na een grondige bespreking in de subcommissie, brengt de subcommissie « Mensenhandel » een advies uit op 28 juni 2001 om het voorstel te verwerpen.

De commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden volgt het advies van de subcommissie op 3 juli en op 12 juli 2001 verwerpt de plenaire vergadering van de Senaat het voorstel (10).

Na het beëindigen van het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie op 31 december 2001, beslist de subcommissie « Mensenhandel » het dossier van de visafraude opnieuw te behandelen.

III. VERSLAG VAN DE HOORZITTINGEN TIJDENS DE ZITTING 2001-2002

Tijdens de zitting 2001-2002 werden rond dit thema drie hoorzittingen gehouden :

1. Hoorzitting van 6 mei 2002 met Meester J.-M. Arnould, advocaat

Overeenkomstig artikel 61quater, § 1, van het Wetboek van strafvordering, zal Mr. Arnould niet ingaan op de grond van het gerechtelijk dossier Sofia (11).

Zijn cliënte was, op het ogenblik van de feiten, eerste secretaris op de Belgische ambassade van Sofia, Bulgarije.

Er is een open brief verstuurd naar de parlementsleden om de volgende zaken aan te klagen :

1º het immobilisme van bepaalde leden van de rechterlijke macht in de zaak van de visazwendel op de Belgische ambassade in Sofia in de periode 1992-1997;

2º de passieve houding van het ministerie van Buitenlandse Zaken bij het beheer van dit dossier en het gebrek aan medewerking met het gerechtelijk onderzoek.

Dit betekent dat twee pijlers van onze rechtstaat in dit dossier dralen, aldus Mr. Arnould. Vandaar dat zijn cliënte beslist heeft om beroep te doen op het Parlement, als derde pijler van de rechtstaat. Dit met het verzoek om een parlementaire onderzoekscommissie op te richten en in het algemeen het optreden van de rechterlijke macht en ook de uitvoerende macht (ministerie van Buitenlandse Zaken) met betrekking tot visafraude te onderzoeken.

Het is een laatste stap om nu een beroep te doen op het Parlement en dit voor twee dossiers, namelijk het dossier van de visazwendel (oorspronkelijk een corruptiedossier) dat behandeld wordt door het Brusselse gerecht en het dossier betreffende geweld en bedreiging ten aanzien van zijn cliënte, dat behandeld wordt door het gerecht van Neufchâteau. Beide dossiers zijn geblokkeerd en er zijn geen gerechtelijke beroepen meer mogelijk : vandaar dat Mr. Arnould zich richt tot het Parlement. Er is cassatieberoep aangetekend tegen procedurefouten in de behandeling van de zaak door de kamer van inbeschuldigingstelling; ook is er een beroep ingesteld bij het Europees Hof voor de rechten van de mens in Straatsburg.

Verder geeft Mr. Arnould een aantal voorbeelden om erop te wijzen dat het gerechtelijk onderzoek met betrekking tot de zaak-« Sofia » volgens hem geen normaal verloop kent.

Twee volgens Mr. Arnould in het oog springende feiten zijn :

­ het dossier werd achtereenvolgens toegewezen aan zes verschillende onderzoeksrechters;

­ het overbrengen van het gerechtelijk dossier van de Franse naar de Nederlandse taalrol.

Op vraag van de heer Lozie wie beslist over het toewijzen van een dossier aan een onderzoeksrechter, antwoordt Mr. Arnould dat dit de voorzitter van de rechtbank is. Maar ook het parket kan een onderzoeksrechter aanduiden en het is juist het bestaan van deze regel die wordt aangevochten door zijn cliënte voor het Europees Hof voor de rechten van de mens.

Een ander element dat volgens Mr. Arnould zou kunnen leiden tot nietigheid van het hele onderzoek is de wijziging van taalrol : van Frans naar Nederlands. Zowel zijn cliënte als het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding hebben zich burgerlijke partij gesteld in het Frans. De argumentatie van de wisseling van taalrol was de « mogelijkheid van een meerderheid aan Nederlandstalige verdachten », dit terwijl nog niemand in verdenking is gesteld en er geen getuigen werden verhoord.

Een ander argument was dat de zaak wellicht sneller zou worden afgehandeld.

Mevrouw Willame-Boonen verwijst naar gelijkaardige feiten in Frankrijk die ertoe geleid hebben dat bepaalde Franse ambassadeurs strafrechtelijk zijn vervolgd.

Er lopen in België gerechtelijke dossiers. Hoe kan de subcommissie, volgens Mr. Arnould, toch nuttig werk leveren zonder te interfereren met de lopende gerechtelijke onderzoeken, wenst spreekster te weten.

Mr. Arnould antwoord dat, aangezien het gerechtelijk dossier van de zaak-« Sofia » een leeg dossier is, er volgens hem niets te verliezen is. De nietigheid van de zaak is nu reeds een risico gezien de proceduregang die reeds is afgelegd.

Op de vraag van mevrouw Pehlivan of er op vandaag nog verdachte personen actief zijn op de ambassade in Sofia, antwoordt Mr. Arnould dat bepaalde verdachten nog op post zijn en andere niet.

2. Hoorzittingen met de heer G. Genot, directeur-generaal van de dienst « Consulaire Zaken » van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking van 27 mei 2002 en 24 juni 2002

Inleidende uiteenzetting door de heer Genot, directeur-generaal van de dienst « Consulaire Zaken » van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking

Omdat de oproep niet vermeldde welke thema's de subcommissie op de hoorzitting wou aansnijden, dacht de heer Genot dat de subcommissie in elk geval een actualisering wenste van de informatie over die punten waarvoor de diensten die hij leidt bevoegd zijn en die hem in juni 2001 werden voorgelegd.

Hij zal dat proberen, rekening houdend met de documenten die nu zijn verdeeld en in het licht van de aanbevelingen aan het slot van het verslag van de subcommissie van 28 juni 2001 (12).

Eén van de aanbevelingen waar de heer Genot speciaal aandacht voor heeft, is het belang dat de subcommissie hechtte aan het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie, dat van de subcommissie de aanbeveling kreeg er onder andere op toe te zien dat men voor vele jaren gebruik kan maken van de beste technieken die in de strijd tegen de mensenhandel beschikbaar zijn (stuk Senaat, nr. 2-152/1, Aanbevelingen, Inleiding).

De directie van de Consulaire zaken moet ook rekening houden met de aanbevelingen :

­ 4.2. Valse papieren

en

­ 6.1. Het uitblijven van de grensoverschrijdende samenwerking en voortgangscontrole op de Europese topontmoetingen : meer bepaald het gemeenschappelijk beleid inzake visa.

De exclusieve bevoegdheden van het ministerie van Buitenlandse Zaken in al die problemen zijn zeldzaam. De verworvenheden van het Belgisch voorzitterschap, waarover de heer Genot het nog zal hebben, moeten worden toegeschreven aan een geheel van institutionele actoren en op het gebied van het gemeenschappelijk visumbeleid, in grote mate aan de Dienst Vreemdelingenzaken.

De consulaire « Schengen »-samenwerking

Het Belgisch voorzitterschap heeft de samenwerking inderdaad als prioritair vooropgesteld. Het heeft de werkzaamheden van de Visumgroep op dat gebied dus aan drie doelstellingen verbonden :

­ de consulaire samenwerking in het raam van de bestaande « Schengen »-regels verbeteren;

­ een stand van zaken opmaken van de samenwerking;

­ op basis van die balans maatregelen voorstellen om de samenwerking tussen de vertegenwoordigingen van de Lidstaten structureel te versterken.

Aan de hand van de balans die op die manier werd opgemaakt, kon de Raad een duidelijk mandaat vastleggen voor de werkzaamheden van de Visumgroep, met drie hoofdlijnen:

a) de uiteenlopende praktijken inventariseren en elke vereiste praktische of reglementaire maatregel treffen om ze te beperken of zelfs op te heffen, door zich rechtstreeks te baseren op de balans van het voorzitterschap;

b) een krachtige informaticatool ontwikkelen waardoor een snelle uitwisseling van gegevens kan worden verzekerd van alle relevante informatie over ingediende of geweigerde visumaanvragen, aan de hand van valse documenten, over de uitnodigende ondernemingen, ...;

c) de voorwaarden scheppen waaronder het project tot oprichting van een gemeenschappelijk visumbureau kan slagen.

Wat het beperken van uiteenlopende praktijken betreft, kan men volgens de heer Genot nu reeds de volgende vooruitgang tijdens het Belgisch en Spaans voorzitterschap opmerken :

­ het innen van een « handling fee » door alle partners bij het indienen van een visumaanvraag (ten laatste in 2004). Het is één van de maatregelen om « visa shopping » te ontmoedigen;

­ het eenvormige formulier voor visumaanvraag : dit formulier maakt eenvormige behandeling en informatie-uitwisseling tussen partners in bepaalde communicatievormen mogelijk. Het zal ook de boodschap aan het publiek over de gemeenschappelijke aanpak van het uitreiken van visa versterken;

­ het eenvormige model van blad voor het aanbrengen van een visum : dat model, dat overeenkomt met de vroegere « visumverklaring » die werd gegeven aan de houders van niet erkende reisdocumenten, zal worden beveiligd (strijd tegen valse documenten). Door zijn eenvormigheid kan het ook gemakkelijker worden gecontroleerd;

­ het eenvormige model van verblijfsvergunning voor de onderdanen van derde landen : de lidstaten zullen de mogelijkheid behouden die vergunning uit te reiken in de vorm van een kleefbriefje (om in het reisdocument te kleven) of in de vorm van een kaart, maar beide formules zullen eenvormig worden gemaakt en uiteraard beveiligd;

­ het standaardmodel voor een visum met de foto van de begunstigde.

Er is nog een doorbraak op komst als gevolg van een initiatief van het Belgische voorzitterschap : het gaat om het opnemen in de Gemeenschappelijke Visuminstructie van meer gedetailleerde regels over de samenwerking met en de controle op de dienstverleners, de plaatselijke reisbureaus en de touroperators in verband met de behandeling van de visumaanvragen.

In dit stadium hebben de lidstaten er de voorkeur aan gegeven snel niet al te strenge normen af te kondigen. De reeds toegepaste normen blijken evenwel belangrijk om de consulaten van de EU de kans te geven aandacht te hebben voor de meest relevante informatie met het oog op de controle van de tussenpersonen en op de uitwisseling van gegevens hierover onderling en met de hoofdsteden.

Hierdoor zal men op langere termijn nauwkeuriger normen kunnen opstellen, die zelfs strenger zijn, maar ook beter aangepast aan de strijd tegen misbruiken, zonder daarom de wettige handelsactiviteiten en de normale verplaatsingen van personen die door die tussenpersonen mogelijk worden gemaakt, overdreven af te remmen.

Nu heeft het Spaanse voorzitterschap de harmonisering van de nationale procedures inzake de weigering van visa op stapel gezet. Momenteel wordt een tabel gemaakt van de praktijken die bij de lidstaten bestaan (centrale of plaatselijke bevoegde overheid, regels van kennisgeving, motivering van de beslissingen, enz.). Gezien de complexiteit van het werk, wordt het een oefening van lange adem.

Voor de ontwikkeling van een tool voor de uitwisseling van informatie in de consulaire samenwerking, die nu is opgenomen in het « algemeen plan ter bestrijding van illegale immigratie en mensenhandel in de Europese Unie », dat in februari 2002 door de Raad werd aangenomen, zal de commissie ermee worden belast een haalbaarheidsstudie te maken over de richtlijnen die nu in de Raad door het Spaanse voorzitterschap worden voorgesteld.

Het onderzoek van die problematiek kan steunen op de ervaringen die werden opgedaan met het proefproject « visanet » van het Belgische voorzitterschap, dat een poging is om de EU-vertegenwoordigingen in vier hoofdsteden buiten de Unie onderling te verbinden en met de « database fraude documentaire » van Kinshasa, die sinds enkele maanden de informatie centraliseert die plaatselijk door de Europese consulaten over dat probleem wordt uitgewisseld.

Wat de oprichting van een gemeenschappelijk visumbureau betreft, hebben verkennende werkzaamheden van de « groep Visa » rond de hypothese van de oprichting « ab nihilo » van dergelijk bureau ertoe geleid dat de bestanddelen van een mandaat van de Raad aan verscheidene groepen (COCON, COADM) van het GBVB en aan de groep Visa werden gegeven om door te gaan met het onderzoek van dat probleem. De praktische, juridische en budgettaire problemen die rijzen en het denkwerk om ze op te lossen zullen ongetwijfeld ook een gunstige invloed hebben op de andere hoofdlijnen van de consulaire samenwerking van de Schengenlanden.

Het werktempo van de Europese Unie op dat gebied in acht genomen, denkt de heer Genot te kunnen zeggen dat de impulsen die het Belgisch voorzitterschap heeft gegeven aan de ontwikkeling van de consulaire samenwerking van de Schengenlanden werkelijk resultaat hebben opgeleverd en een nieuwe dynamiek op gang hebben gebracht, die door het Spaanse voorzitterschap werd overgenomen.

Het uitreiken van visa op nationaal niveau

Het « visapersoneel »

De heer Genot herinnert eraan dat in juni 2001 het visapersoneel, dat zijn geëxpatrieerde contractuelen die speciaal belast zijn met de controle op de behandeling van de visumaanvragen door de « loketbedienden » en die onder het gezag van de consul staan, in 18 « risicoposten » aanwezig waren.

Het ministerie heeft bijkomende middelen vrijgemaakt, niet alleen om de personeelsleden te vervangen die de dienst hebben verlaten, maar ook om het aantal beschikbare personeelsleden op te voeren. Na de aanwervingsprocedure waarmee men nu bezig is en na de stage die hierop volgt, zullen zich een twintigtal nieuwe personeelsleden bij de 23 die nu in dienst zijn voegen. Op die manier zal men over een veertigtal personeelsleden beschikken, die zullen worden verdeeld over de 22 posten die in 2002 als de meest risicovolle werden beschouwd. Twee posten (Boekarest en Sofia) zijn van de lijst verdwenen omdat de onderdanen van die landen voortaan geen visumplicht meer hebben voor Schengen en de EU.

De lijst van 2002 met de risicoposten (13) bevat dus zes « nieuwe posten », die nu kunnen worden versterkt met gespecialiseerd, geëxpatrieerd personeel. Tevens is 2002 het eerste jaar waarin het plan om de mobiliteitsregeling op die categorie van personeelsleden toe te passen, bewaarheid moet worden. Dat zal gebeuren, aangezien alle personeelsleden die in 1998 in een post werden aangewezen, deze zomer van affectatie zullen veranderen.

De informatisering van de posten

Men zal zich herinneren dat de informatisering van de posten vrij traag verlopen is, wegens de budgettaire problemen en het tekort aan geschoold personeel. In 2001 waren 24 posten uitgerust met het zogenaamde « zware » visumprogramma, zodat ongeveer 60 % van alle door Belgische posten uitgereikte visa op die manier werd verwerkt. De andere posten waren sinds korte tijd uitgerust met een « licht » en minder beveiligd programma, dat niettemin het interne management van het uitreiken van visa vergemakkelijkte.

Concreet zijn de zaken sindsdien weliswaar weinig spectaculair, maar toch tastbaar veranderd : zo konden twee posten (Londen en Yaoundé) aan de lijst van de « zware » posten worden toegevoegd (totaal = 26 posten).

Van die « adempauze » werd gebruik gemaakt om het systeem te verbeteren en om andere ontwikkelingen voor te bereiden, die in bepaalde gevallen gekoppeld zijn aan de ontwikkeling van de technieken van telecommunicatie en van digitale verwerking via een centraal platform voor softwaremanagement. Het zou ons te ver leiden hier die nochtans reële vooruitgang volledig uit de doeken te doen, maar voor degenen die hem hebben tot stand gebracht was het een enorme investering in energie en tijd, die volgens de heer Genot een pluim verdient.

Tegelijk werd een inspanning geleverd om de nodige budgetten los te krijgen en meer mogelijkheden om over het personeel te beschikken om de verwezenlijking van het programma in aanvaardbare omstandigheden voort te zetten.

Nu zijn de budgetten en het vereiste minimum aan personeel werkelijk beschikbaar om de opleiding van het personeel in de posten en de « zware » informatisering voort te zetten in een tijdsschema waardoor we zonder tegenslagen in de lente van 2003 bijna 100 % zullen bestrijken.

De controle op de documenten ter ondersteuning van aanvragen van (langdurige) visa

Het gebruik van valse of vervalste documenten, niet alleen om visumaanvragen in te dienen, maar ook om op frauduleuze wijze een statuut te verkrijgen door middel van georganiseerde illegale immigratie, neemt dermate toe dat nu ook andere instanties dan het ministerie van Buitenlandse Zaken in actie komen. De noodzaak om het aantal posten op te voeren dat de mogelijkheid heeft (ook financieel) om een beroep te doen op een advocaat die te vertrouwen is om de vereiste controles uit te voeren, wordt momenteel bestudeerd. Het commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen bijvoorbeeld heeft met het oog hierop reeds een bijkomend budget voor 2003 gevraagd.

De weigeringsbevoegdheid bij de behandeling van de uitreiking van visa

Momenteel is alleen de Dienst Vreemdelingenzaken door de minister van Binnenlandse Zaken gedelegeerd om een visumaanvraag te weigeren.

Er wordt overwogen die delegatie voor bepaalde visumcategorieën en onder bepaalde voorwaarden uit te breiden tot de consulaire posten, zich baserend op de idee dat de post vaak de meest volledige informatie heeft om indien nodig een weigering te motiveren, bijvoorbeeld wanneer hij een vals document heeft ontdekt.

In Casablanca loopt een proefproject en de minister van Binnenlandse Zaken wenst het uit te breiden tot verscheidene andere posten met andere karakteristieken, om dat experiment te bekrachtigen.

Dankzij dat systeem is een snelle beslissing mogelijk, zodat de aanvrager die te goeder trouw is tijdig beroep kan uitoefenen, terwijl ook bijna onmiddellijk een duidelijk signaal wordt gegeven aan al wie poogt misbruik te maken van de procedures.

Voor die delegatie wordt uitgebreid, moeten echter twee voorwaarden worden vervuld : enerzijds moet er op de post voldoende geschoold personeel zijn om dat systeem correct toe te passen en anderzijds moeten de voorschriften inzake de motivering van de afwijzingen opnieuw worden bekeken.

Andere thema's in verband met de mensenhandel

De diensten van de heer Genot hebben belangstelling voor andere verwante problemen. Zij moeten ze immers helpen onderzoeken en de beslissingen vervolgens helpen uitvoeren.

Voor die problemen zijn echter hoofdzakelijk andere diensten bevoegd : de Dienst Vreemdelingenzaken, het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen, Justitie, Maatschappelijke Integratie, de federale politie, ...

Al die instanties zijn in een interministeriële « task force » vertegenwoordigd, die wordt voorgezeten door de eerste minister. Ze behandelt de problemen in verband met asiel en immigratie en dus met mensenhandel horizontaal. De task force oriënteert de conceptuele taken en de toepassing ervan en overlegt over de problemen van het moment.

De minister van Buitenlandse Zaken wordt er door het kabinet vertegenwoordigd en, op het administratieve niveau, door de ambassadeur voor de Immigratie, die aan de DGC geattacheerd is. De DGC voert in het ministerie en in de Belgische posten in het buitenland de beslissingen uit die stappen met zich brengen in de betreffende landen, en zorgt voor de opleiding in regelingen of akkoorden bijvoorbeeld inzake overname, of voor bepaalde methoden om de plaatselijke bevolking te informeren over de werkelijke doelstellingen van de netwerken van de georganiseerde misdaad.

Gedachtewisseling

De heer Dedecker herinnert eraan dat de ambassadeurs na een bepaalde periode op missie gezonden te zijn, terugkeren naar het ministerie van Buitenlandse Zaken voor een bepaalde tijd. Vaak komen deze ambassadeurs terecht in de dienst « Protocol » van het ministerie van Buitenlandse Zaken. De heer Dedecker wenst te vernemen wie controle uitoefent op de Dienst « Protocol » en hoeveel C-, B- en S-kaarten er per jaar worden uitgereikt. Volgens de spreker is immers aan het licht gekomen dat er de laatste jaren misbruiken waren binnen deze dienst.

De heer Genot antwoordt dat hij hierop geen rechtstreeks zicht heeft. De dienst « Protocol » behoort immers tot het directoraat-generaal « Algemene aangelegenheden ». Het is inderdaad zo dat de dienst « Protocol » traditiegetrouw wordt geleid door een diplomaat. De adjunct is meestal ook een diplomaat. De overige leden van de dienst « Protocol » niet. De heer Genot heeft echter geen zicht op de wijze waarop en hoeveel speciale kaarten door deze dienst worden uitgereikt.

De voorzitter wenst te vernemen wie de Reizend Ambassadeur voor Immigratie is waarover de heer Genot heeft gesproken.

De heer Genot antwoordt hierop dat dit sedert januari 2002 mevrouw Régine Vandriessche is. Haar voorgangster was mevrouw Béatrix Van Hemeldonck. Zij is nu terug als ambassadeur op missie gezonden naar Zuid-Amerika.

Mevrouw Bouarfa is van oordeel dat een eenvormiger Europees beleid met betrekking tot immigratie en visumverlening alleen maar kan worden toegejuicht. Ook op het niveau van de verstrekking van arbeidskaarten is er volgens haar een Europese harmonisering noodzakelijk.

Zij vreest echter dat er zich moeilijkheden kunnen voordoen voor wat het verstrekken van een een uniforme verblijfsvergunning betreft voor alle bezoekers van de Europese Unie. Zoals bekend zijn er immers lidstaten van de Europese Unie waar de onderdanen geen identiteitskaart hebben, zoals bijvoorbeeld Groot-Brittannië.

Het zal volgens haar heel moeilijk zijn om alle verschillende praktijken in de verschillende lidstaten van de Europese Unie met elkaar te verzoenen.

Wat de creatie van één bureau tot aflevering van visa betreft, is mevrouw Bouarfa nogal sceptisch. In Rabat in Marokko bijvoorbeeld bestaat er nu reeds een Benelux-bureau dat de toeristenvisa afgeeft. Dit bureau slaagt er wel in zijn werk te doen maar er doen zich toch heel wat problemen voor, aldus de spreekster.

Bovendien impliceert een uniform visumbeleid dat de lidstaten van de Europese Unie zich volledig op elkaar zullen moeten afstemmen. Soms bestaan er bijvoorbeeld bilaterale banden met derde landen die door de andere lidstaten van de Europese Unie moeten worden gevolgd : zo bestond er tussen Duitsland en Polen bijvoorbeeld geen visumplicht meer; de andere lidstaten van de Europese Unie hebben vervolgens het voorbeeld van Duitsland gevolgd.

In elk geval wenst mevrouw Bouarfa meer verduidelijking bij het Belgische standpunt met betrekking tot één EU-bureau voor het afgeven van visa.

Mevrouw Bouarfa wenst ook verduidelijking met betrekking tot de seizoenarbeiders. Zij stelt vast dat het zeer moeilijk blijkt om tot een eengemaakt visumbeleid te komen op Europees vlak. Zo doet de Spaanse landbouw tijdens de oogstmaanden veelvuldig een beroep op Noord-Afrikaanse seizoenarbeiders. Ook klaagt zij aan dat de Belgiche overheid zeer rigide optreedt wat het afgeven van visa betreft.

Ten slotte wenst mevrouw Bouarfa te weten wat er gebeurt met het lokale personeel dat in ambassades wordt tewerkgesteld. Wijzigen zij ook regelmatig, zoals het geval is met het diplomatiek personeel, of niet ? Het tewerkstellen van lokaal personeel is immers niet zonder risico en kan afglijden in visafraude.

Mevrouw Pehlivan heeft, vanuit haar ervaring met voornamelijk de consulaire posten in Turkije, vastgesteld dat er buiten deze consulaire posten zich nogal wat activiteiten ontplooien in functie van het in orde brengen van de nodige documenten om aan een visum te geraken : bijvoorbeeld vertaalbureaus. Vaak worden er bovendien zeer hoge prijzen gevraagd om aan deze formulieren te geraken. Heeft de heer Genot weet van deze praktijken ?

Betekent de overschakeling naar één centraal bureau voor visaverlening dat ook de verschillende soorten visa zullen worden geharmoniseerd ? Zal men voor een studentenvisum bijvoorbeeld in alle landen van de Europese Unie dezelfde documenten opvragen met het oog op het bekomen van een dergelijk visum ?

Op de vragen van de dames Bouarfa en Pehlivan of het te creëren enige bureau voor de Europese Unie niet alleen bevoegd zou worden gemaakt voor het afgeven van toeristenvisa maar ook voor de type-D-visa, namelijk de visa voor langdurig verblijf, antwoordt de heer Genot als volgt. Het afgeven van visa voor langdurig verblijf behoort nog steeds tot de bevoegdheid van de lidstaten zelf. De plannen die nu voorliggen met betrekking tot de creatie van één bureau betreft enkel het afgeven van visa voor kort verblijf. Er werd immers vastgesteld dat, tot nog toe, de lidstaten van de EU zeer verschillende criteria hanteren voor het afgeven van visa voor kort verblijf. Het is juist om deze redenen dat ook het Benelux-bureau in Rabat (Marokko) werd opgericht.

Maar een dergelijk enig bureau voor de Europese Unie zal slechts naar behoren kunnen functioneren wanneer ook een harmonisering van de aanvraagprocedures en de documenten wordt gerealiseerd. Deze uiteraard niet eenvoudige oefening wordt op dit ogenblik gemaakt.

Wat de seizoenarbeiders betreft, wijst de heer Genot er nog op dat dit personen zijn die gebruikmaken van een visum voor kort verblijf. Voor hen zal met andere woorden een Europese procedure worden uitgewerkt.

Deze nieuwe regeling zal aan het personeel van deze enige bureaus toelaten met uniforme documenten en uniforme procedures te werken.

De heer Genot erkent dat de uniformisering van de documenten niet altijd eenvoudig is. Hij herinnert eraan dat sommige lidstaten van de Europese Unie bijvoorbeeld geen identiteitskaart kennen, zoals onder meer Groot-Brittannië. Dit gebruik is zich echter aan het wijzigen. Zo heeft bijvoorbeeld Nederland ook een identiteitskaart ingevoerd voor zijn ingezetenen.

Het is omwille van deze verschillende gebruiken dat men met twee procedures zou werken : enerzijds het aanbrengen van een vignet in het reisdocument. Dit reisdocument is vereist om van en naar de Europese Unie te kunnen reizen zonder dat men nog over een visum zou moeten beschikken, anderzijds het gebruiken van de identiteitskaart.

Verdere informatie kan de heer Genot hierover niet meer verstrekken aangezien dit tot de bevoegdheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken behoort.

Wat de bezorgdheid betreft, geuit door mevrouw Pehlivan, met betrekking tot de hoge vertaalkosten aangerekend door vertaalbureaus, gevestigd in de omgeving van ambassades en/of consulaten, geeft de heer Genot toe dat er inderdaad dergelijke praktijken bestaan. Deze praktijken spelen zich echter af buiten de consulaten/ambassades. Het is dan ook moeilijk om op deze praktijken controle uit te oefenen. Maar praktijken die zouden kunnen leiden tot disfuncties binnen de diplomatieke posten, zouden wel kunnen worden opgespoord om eraan te remediëren. Zo kan de controle op het lokale personeel van de diplomatieke posten worden verhoogd en zou men kunnen zorgen voor een betere vorming van dit lokale personeel, onder meer voor wat het onthaal van het publiek betreft. Maar ook het uit België afkomstige personeel heeft soms nood aan een betere vorming terzake. Zo werd recentelijk een uit België afkomstig personeelslid ontslagen wegens de dubieuze contacten die de betrokkene onderhield met de lokale bevolking. Dit had niets te maken met visafraude of zo, maar de betrokkene had een onaanvaardbare houding ten aanzien van de lokale bevolking.

Mevrouw Thijs wenst nog meer verduidelijking bij de realisaties van het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie. Bij een evaluatie die haar fractie maakte in december 2001, was de spreekster immers allesbehalve optimistisch. Zij wenst dan ook duidelijk te weten welke Belgische aanzetten door het Spaanse voorzitterschap verder werden geformaliseerd, op het vlak van het uitbouwen van een Europees visumbeleid.

De heer Genot verwijst hiervoor naar zijn inleidende uiteenzetting en wijst erop dat alle maatregelen die genomen werden met betrekking tot eengemaakte formulieren, concretiseringen zijn van princiepsbeslissingen die tijdens het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie werden genomen. Over de eerste drie maatregelen, namelijk de « handling fee », het uniforme formulier voor visa-aanvraag en het uniforme model van blaadje voor het aanbrengen van een visum, werden tijdens het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie princiepsbeslissingen genomen die tijdens het Spaanse voorzitterschap verder worden geformaliseerd door het Europese Parlement.

De heer Genot belooft een exact overzicht te bezorgen op papier van de verwezenlijkingen.

Op vraag van mevrouw Thijs verduidelijkt de heer Genot dat er op 22 posten (vroeger 18 posten) visumagenten instaan voor de controle. Op dit moment zijn er 23 agenten actief. De heer Genot verwacht dat dit aantal zal stijgen tot 43 agenten tegen het einde van de zomer 2002 (wanneer de stages aflopen).

Mevrouw Thijs vraagt of het mogelijk is om eens een verslag van een controleagent te kunnen bestuderen.

De heer Genot verduidelijkt echter dat deze controleagenten niet systematisch rapporteren aan Brussel. De controleagenten gaan als volgt tewerk : een aanvrager dient een dossier in bij een lokale agent van het consulaat. Er wordt een dossier opgemaakt waarna de aanvraag ontvankelijk kan worden verklaard en behandeld kan worden. Vervolgens bestudeert de visa-agent het dossier om te bepalen of het een aanvraag betreft die door de diplomatieke post zelf kan worden afgehandeld of dat een advies van de Dienst Vreemdelingenzaken is vereist.

De daaropvolgende behandeling van het dossier verschilt naargelang van het type van visum dat afgegeven moet worden en van de nationaliteit van de aanvrager. Voor een visum voor langdurig verblijf dat niet ambtshalve wordt afgegeven, dient de Dienst Vreemdelingenzaken te worden geraadpleegd.

Uiteindelijk beslist het posthoofd/de consul over het afleveren van een visum. Het is enkel in geval van twijfel (bijvoorbeeld onduidelijkheden in het dossier) dat het dossier naar Brussel zal worden overgezonden en behandeld zal worden door de Dienst Vreemdelingenzaken.

Mevrouw Thijs vraagt of de consuls/posthoofden geen jaarverslagen opstellen waarin zij gegevens over de door hun diplomatieke post afgegeven visa opnemen. Worden in dergelijke verslagen ook gegevens van geweigerde visa en gevallen van vermoedelijke visafraude vermeld ?

De heer Genot antwoordt dat er enkel statistieken bestaan die opgesteld worden op basis van de consulaire taxen die worden geïnd. Deze maandelijkse statistieken bevatten het aantal afgegeven visa per soort. Dankzij de informatisering van de diplomatieke posten en de procedure van aanvraag van visa, is het echter mogelijk om meer verfijnde statistieken op te maken.

Mevrouw Thijs verduidelijkt dat haar interesse niet zozeer uitgaat naar het aantal uitgekeerde visa maar eerder naar het aantal visa die geweigerd werden omdat men frauduleuze praktijken vermoedde.

De heer Genot wijst erop dat het aantal visa-aanvragen wel gekend is. Maar het is volgens hem niet juist om te stellen dat het verschil tussen het aantal aangevraagde visa en het aantal afgegeven visa, enkel frauduleuze aanvragen betreft.

Mevrouw Thijs erkent dit, maar er zijn maar twee mogelijkheden : ofwel waren er gronden om de visa-aanvraag af te wijzen, ofwel ging het om frauduleuze aanvragen.

De heer Genot belooft zich te informeren maar vermoedt dat dergelijke opgesplitste gegevens niet bestaan.

Mevrouw Pehlivan vraagt of het ook mogelijk is statistische gegevens te krijgen over de motivering van de weigering van een visumaanvraag.

De heer Genot antwoordt dat dit niet eenvoudig te verwezenlijken is aangezien niet alle werkzaamheden van de Dienst Vreemdelingenzaken geïnformatiseerd verlopen.

Hij weet wel dat een aantal redenen van weigering met de computer kunnen worden ingegeven maar hij weet niet of het mogelijk is om per type weigering statistieken op te maken.

Mevrouw Thijs wijst erop dat de subcommissie zeer geïnteresseerd is in de volgende informatie voor een aantal diplomatieke posten : hoeveel visa-aanvragen zijn bijvoorbeeld op de ambassade in Sofia ingediend. Hoeveel van deze aanvragen werden aanvaard en hoeveel aanvragen werden geweigerd met welke motivering ?

De heer Genot antwoordt dat het afhangt van de mate van informatisering van de verschillende diplomatieke posten in welke mate op dit verzoek kan worden ingegaan.

Mevrouw Thijs repliceert dat de minister van Buitenlandse Zaken de subcommissie vorig jaar reeds verzekerde dat alle diplomatieke posten binnen de zes maanden geïnformatiseerd zouden zijn.

De heer Genot antwoordt dat hij er in zijn inleidende uiteenzetting reeds heeft op gewezen dat slechts 26 diplomatieke posten werden uitgerust met een zwaar computerprogramma met het oog op de toepassing van de Schengenreglementering. De andere diplomatieke posten beschikken niet over deze performante apparatuur. Dit maakt het moeilijk om voor deze posten gedetailleerde statisitieken op te leveren.

Mevrouw Thijs wenst tevens te vernemen of er onderzocht wordt of het mogelijk is om niet alleen een foto op een visum te plaatsen maar ook vingerafdrukken te nemen. Vroegere werkzaamheden van de subcommissie hebben haar immers geleerd dat foto's weinig uithalen wanneer politiediensten onderzoeken naar mensenhandel verrichten.

De heer Genot kan op deze vraag enkel antwoorden dat er hierover een discussie gaande is op het niveau van de Europese Unie. Er zouden problemen bestaan met betrekking tot de bescherming van het privé-leven.

Hij deelt de mening van mevrouw Thijs dat een vingerafdruk een veel efficiënter controlemiddel zou zijn voor de politiediensten.

Ten slotte stelt mevrouw Thijs vast dat wanneer zij contact neemt met een Belgische ambassade en vraagt aan welke formaliteiten mensen moeten voldoen om een visum te bekomen, er steeds een lijst wordt meegedeeld van de vereiste documenten maar er wordt tegelijkertijd meegedeeld dat de lijst niet exhaustief is en dat er bijkomende documenten kunnen worden opgevraagd. Daardoor kunnen aanvraagprocedures wel zeer lang aanslepen.

De heer Genot antwoordt dat er per categorie van af te leveren visa een minimale lijst bestaat van documenten die een aanvrager zeker moet voorleggen. Zowel de diplomatieke post als de Dienst Vreemdelingenzaken behouden principieel het recht om nadere inlichtingen op te vragen.

Spreker merkt echter nog het volgende op :

1º er zijn mensen die een volledig dossier indienen voor een ander visum dan hetgeen zij beogen;

2º sommige mensen weigeren gewoonweg te begrijpen welke soort documenten zij moeten voorleggen.

De heer Genot geeft wel toe dat er soms door agenten van de Dienst Vreemdelingenzaken en lokale agenten overbodige documenten worden opgevraagd. Sommige agenten denken zich extra te kunnen indekken door in feite overbodige documenten op te vragen.

De heer Genot bestrijdt echter de bewering als zouden de betrokken diensten te allen prijze de traagheid organiseren in het behandelen van visa-aanvragen. Men mag niet vergeten dat de bestaffing op de diplomatieke posten en de Dienst Vreemdelingenzaken niet overdreven is.

De voorzitter wenst te vernemen of de heer Genot weet heeft van tijdelijke consulaire instructies, intern binnen de diplomatieke post, die mogelijkerwijze afwijken van de normale vigerende bepalingen van toepassing in de Schengenlanden. Het vermoeden bestaat dat er in een aantal zogenaamde « contentieuxlanden » problemen zijn. Indien dit zo is, door wie kunnen dergelijke afwijkende instructies worden opgesteld en afgekondigd worden. Worden dergelijke afwijkingen gemotiveerd ?

De heer Genot antwoordt dat het hem niet volledig duidelijk is wat de voorzitter bedoelt. De gemeenschappelijke consulaire instructies gelden voor alle Schengenlanden. Elke lidstaat kan daarbovenop nog consulaire instructies geven die echter niet mogen afwijken van de gemeenschappelijke consulaire instructies.

Los hiervan, kan de Dienst Vreemdelingenzaken of de minister van Binnenlandse Zaken een afwijking toestaan ten opzichte van een welbepaald dossier, bijvoorbeeld omwille van humanitaire redenen.

Soms gebeurde het in het verleden wel eens dat er circulaires, intern aan de diplomatieke post, werden opgesteld, die voornamelijk op financiële elementen betrekking hadden. Zo werd er soms, bij het innen van de consulaire tax, afgerond naar boven en werden de winsten in een zwarte kas bewaard. Hiermee kon het consulaat bijvoorbeeld een koffie aanbieden aan de bezoekers van de diplomatieke post.

Bij hun ronde kwamen de postinspecteurs dergelijke oneigenlijke praktijken soms tegen.

Sinds een bepaalde tijd, zijn er echter instructies gegeven vanuit Brussel aan de verschillende consulaire posten dat dergelijke praktijken niet meer geoorloofd zijn. Mevrouw de T' Serclaes wenst te vernemen wie beslist en hoe beslist wordt over het Belgische visumbeleid. Wie heeft er bijvoorbeeld beslist om de visumplicht voor Bulgaren en Roemenen op te heffen en welke motivering werd hiervoor gehanteerd ?

Tevens wenst zij een lijst te krijgen van de landen waarvan de ingezetenen visumplichtig zijn wanneer zij naar België wensen te komen. Zij wenst ook een overzicht te krijgen van de soorten visa die voor België worden uitgereikt : hoeveel toeristenvisa, hoeveel zakenvisa en hoeveel visa voor personen die in België wensen te werken ? Bovendien wenst zij een overzicht te krijgen van welke documenten nodig zijn om dergelijke visa te bekomen.

Zij betreurt ook dat de procedure vaak aansleept omwille van het advies dat de Dienst Vreemdelingenzaken moet uitbrengen. Een gelijkaardige situatie doet zich voor voor visumplichtigen die tevens een arbeidsvergunning moeten aanvragen. Zij wenst duidelijkheid over de procedures terzake.

De voorzitter verduidelijkt dat de problemen die mevrouw de T' Serclaes opwerpt ook besproken worden in de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Op het einde van de vergadering van 27 mei 2002 wordt afgesproken dat de leden van de subcommissie schriftelijke vragen mogen overmaken aan de heer Genot. Op de vergadering van 24 juni 2002 licht de heer Genot zijn schriftelijke antwoorden als volgt toe.

1. Wie beslist over het visumbeleid (en hoe), in het bijzonder over de visumplichtige nationaliteiten, en om welke reden stelt men voor bepaalde nationaliteiten een visumplicht in en voor andere niet ?

Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam behoort het visumbeleid tot de communautaire politiek van de Europese Unie en volgt het dus de beslissingsregels van die politiek (eerste pijler), met evenwel een overgangsafwijking van vijf jaar : het initiatiefrecht terzake behoort niet alleen de Commissie, maar wordt met de lidstaten gedeeld.

De lijst van nationaliteiten met visumplicht wordt dus door de Raad opgesteld overeenkomstig de regels die hiervoor gelden.

De lijst wordt opgemaakt rekening houdend met talrijke historische, politieke en technische factoren.

Onder die technische factoren kunnen elementen zijn zoals het migratierisico, het bestaan en de inhoud van eventuele overnameakkoorden, de wijze van uitreiking van reisdocumenten en de aard ervan, de kwaliteit van de samenwerking van politie en gerecht met het betreffende land, de betrouwbaarheid van de documenten (onder andere burgerlijke staat) die in het betreffende land worden uitgereikt, enz.

Eén van de politieke factoren die het opheffen van de visumplicht verklaren is uiteraard hoever een toekomstig lidstaat van de Unie staat met zijn voorbereiding voor het lidmaatschap.

2. De visumcategorieën

Men maakt een onderscheid tussen

­ visa voor kort verblijf ( »Schengen ») : ze kunnen worden uitgereikt aan toeristen, zakenlui, voor familie- of vriendenbezoek, ...

­ visa voor lang verblijf of voorlopige verblijfsvergunning (nationaal) : ze kunnen worden uitgereikt voor een studie, om een activiteit als zelfstandige of een beroepsactiviteit uit te oefenen, voor een gezinshereniging, ...

3. Wanneer is het advies van de Dienst Vreemdelingenzaken vereist en binnen welke termijn moet er een antwoord volgen ?

Het advies van het bureau « Vision » van de Dienst Vreemdelingenzaken (eigenlijk het advies van een of meer Schengenpartners die dat hebben gevraagd via het systeem met dezelfde naam) is voor 22 nationaliteiten vereist. De tijd tussen het tijdstip waarop de partner(s) de vraag krijgen en hun antwoord bedraagt in principe zeven dagen, waarbij dan nog de termijn moet worden gevoegd voor de communicatie tussen de post die de vraag stelt en het bureau « Vision » en de behandelingstermijn van deze laatste dienst. Die termijnen variëren afhankelijk van de communicatiemethode en van de werklast. Bovenop die termijn kan dan nog de tijd komen die een partner vraagt wanneer hij een bijkomende opzoeking wenst te verrichten.

In het beste geval zal de termijn dus negen dagen belopen en hij kan tot drie weken oplopen.

Het advies van de dienst « Visa » is voor bepaalde nationaliteiten en/of voor bepaalde soorten visa noodzakelijk : die reglementering is zeer gedetailleerd, zeer complex en veranderlijk. Ook in dat geval hangen de termijnen af van de wijze van communicatie (voor bepaalde soorten visa is dat noodzakelijkerwijze de diplomatieke koffer), van bijkomende informatie die door de dienst wordt gevraagd en die vaak het gebruik vergt van de fax, of zelfs van de koffer, en van de werklast van de dienst en van de diensten die hij ondervraagt. Die termijn kan dus variëren van enkele uren tot enkele maanden !

a) De statistieken betreffende de visa (14)

b) Beschikken de posten al dan niet over georganiseerde informatie over de personen, organisaties, plaatselijke of Belgische ondernemingen die betrokken kunnen zijn in de mensenhandel ?

Het antwoord van de heer Genot is negatief.

Over het algemeen werd dergelijke informatie, wanneer ze bestaat, verzameld in het raam van politiewerk en meestal in het raam van gerechtelijke onderzoeken. In dat laatste geval is ze bovendien beschermd door het geheim van het onderzoek.

Dat is een echt probleem dat reeds vaak werd besproken met de Dienst Vreemdelingenzaken en de bevoegde politionele en gerechtelijke (nationale magistraat) overheid, zonder dat het tot een praktische oplossing is gekomen. Indien zo'n oplossing bestaat, is ze in elk geval niet bij het departement te vinden.

Toch wisselen de posten regelmatig informatie uit met de betreffende centrale overheden (de cellen « mensenhandel » en « illegale immigratie » van de federale politie of het bureau opsporingen van de Dienst Vreemdelingenzaken). Meestal gaat het om zuiver administratieve informatie. Meestal is het de post die de reeds vermelde diensten informatie verstrekt die in het veld werd ingewonnen, in het raam van de visumaanvragen. Steeds vaker vragen de posten aan die diensten (vooral aan het bureau opsporingen van de Dienst Vreemdelingenzaken) om (administratief) onderzoek te verrichten of om controles te verrichten over personen die betrokken zijn bij visumaanvragen die een « risico » op illegale immigratie vertonen (dat gaat verder dan de eigenlijke mensenhandel).

In het raam van de multidisciplinaire zendingen die verscheidene keren per jaar bepaalde posten bezoeken die risicovol worden geacht op het gebied van visa, illegale immigratie en andere aanverwante problemen, krijgen vertegenwoordigers van die diensten bovendien de kans om zelf te oordelen over de feitelijke toestand ter plaatse. Tevens kunnen ze een opleiding geven en informatie verstrekken aan het consulair personeel over de problematiek van de mensenhandel en de manier waarop die door de betreffende federale diensten wordt aangepakt. Dat kan in het algemeen, maar ook vanuit de bijzondere invalshoek van de slachtoffers die onder de bevoegdheid van de bezochte post vallen.

Sinds verscheidene jaren en op initiatief van zowel het ministerie van Binnenlandse Zaken als van dat van Buitenlandse Zaken is geprobeerd om, in de bestaande context, de informatiestroom te verbeteren tussen al wie in België bij de illegale immigratie en aanverwante verschijnselen betrokken is. De reeds vermelde zendingen zijn daar een voorbeeld van, maar eigenlijk is dit slechts de voor de posten meest zichtbare actie van een werkgroep die uit vertegenwoordigers bestaat van die diensten die efficiënte mechanismen en procedures moeten tot stand brengen om de informatiestroom te verbeteren.

Tot slot moeten sinds de politiehervorming de potentiële verstrekkers en cliënten van die informatie opnieuw coherent worden geïdentificeerd en moeten hiervoor nieuwe regelingen worden getroffen op het gebied van de informatiestromen, de toegangs- en gebruiksmachtigingen, enz. Momenteel werkt de vermelde werkgroep niet meer zo efficiënt als in het verleden.

4. Beschikken de posten over informatie in verband met de reisbureaus en over middelen om die informatie te controleren ?

Het is bijna onmogelijk informatie te structureren over de reisbureaus die over de wereld actief zijn. Sommige van onze Schengenpartners (bijvoorbeeld Spanje of Frankrijk) alleen al in Moskou « werken samen » met bijna een honderdtal verschillende reisbureaus. Ander voorbeeld : in Kiev is het aantal visa dat door de Duitse ambassade is uitgereikt, gestegen van 133 232 in 1998 tot meer dan 210 000 in 2000, wat een toename is met meer dan 60 %. Ter vergelijking : in diezelfde periode is het aantal visa dat door de Belgische post werd uitgereikt gestegen van 5 236 tot 5 911 (dat is een toename met ongeveer 13 %). De Duitse post reikt dus op drie werkdagen evenveel visa uit als de Belgische post in een jaar. In die context is het een illusie te denken dat het mogelijk is alle aanvragers persoonlijk te spreken. De overgrote meerderheid van de aanvragen wordt ingediend via tussenpersonen die « reisbureaus » worden genoemd.

België werkt principieel zo weinig mogelijk met reisbureaus samen. Maar er zijn onvermijdelijk uitzonderingen.

De samenwerking wordt aanvaard wanneer het om « echte » reisbureaus gaat, dat wil zeggen om « tour operators » die rondreizen organiseren (meestal in verscheidene Europese landen) en die formele waarborgen voor een ernstige werking bieden (in verband met de hotels, de transportmiddelen, de controlemogelijkheden, de bestaansmiddelen van hun cliënten).

De samenwerking bestaat ook in bepaalde landen waar het duidelijk is dat het niet anders kan, bijvoorbeeld in Zuid-Afrika.

In die gevallen wisselen de Belgische posten alle relevante informatie uit met hun Schengencollega's ter plaatse, in het raam van de plaatselijke consulaire samenwerking. Samen proberen ze een gemeenschappelijk beleid uit te werken in hun contacten met die reisbureaus. Die consulaire samenwerking bestaat overigens ook in andere landen, waar de Belgische post elke samenwerking met de reisbureaus weigert. We moeten evenwel toegeven dat het succes hiervan soms heel relatief is.

Tevens heeft de minister van Binnenlandse Zaken herhaaldelijk en naar verscheidene landen immigratieambtenaren gestuurd, met als taak het probleem van de reisbureaus te bestuderen. Dat vaak voortreffelijke werk heeft rapporten opgeleverd die ook voor onze consulaire ambtenaren in het betreffende land zeer nuttig waren. Dat is bijvoorbeeld in Oekraïne gebeurd.

Zoals reeds op 27 mei 2002 gemeld, heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken, mede dankzij die rapporten, een groot deel van het werk inzake de plaatselijke consulaire samenwerking tijdens het Belgisch voorzitterschap van de Raad van de EU geconcentreerd op het probleem van de reisbureaus. Uiteindelijk is het ook mogelijk geweest een ontwerp van beslissing bij de Raad op tafel te leggen ter harmonisering, enerzijds, van de behandeling door alle diplomatieke en consulaire posten van de EU- en Schengenlanden van de visumaanvragen ingediend door reisbureaus en, anderzijds, van de relatie van diezelfde posten met de reisbureaus zelf.

Het project, dat door het Spaanse voorzitterschap werd overgenomen en onderweg nog werd geamendeerd, werd onlangs door de Raad aangenomen. Die beslissing kan binnenkort in werking treden.

5. Hoe wapenen de diplomatieke posten zich tegen eventuele druk of corruptie met het oog op mensenhandel of andere illegale handel ?

Tenzij de vraagsteller over bijkomende aanwijzingen of details beschikt, heeft de heer Genot niets toe te voegen aan wat in het document staat dat in de subcommissie uitgedeeld werd in 2001 (« Antwoorden op de vragen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken betreffende de visa », blz. 3) (15).

6. Hoe en aan wie kunnen personeelsleden vragen stellen of informatie doorspelen als zij menen dat er mensenhandel in het spel kan zijn ?

De diplomatieke posten kunnen zich richten tot de diensten die vermeld staan in het antwoord op vraag nr. 2 : federale politie, cel « Mensenhandel » en « Illegale Immigratie », en de dienst Opsporingen van de Dienst Vreemdelingenzaken. Dat kan rechtstreeks gebeuren (met een kopie naar het departement C21-CO2-C10), of via het departement. In principe moeten de terugkerende antwoorden, vragen of opmerkingen via het departement passeren.

7. Hoe wordt de toekenning van een visum concreet geregeld in elke diplomatieke post (...) zodat de aanvrager precies weet welke procedure hij kan verwachten en vermeden wordt dat hij uit onbegrip of ergernis in de handen van netwerken terechtkomt ?

De diplomatieke posten hebben alle dezelfde instructies gekregen betreffende hun verplichtingen inzake het informeren van het publiek, waarbij zij een minimum aantal algemene regels in acht dienen te nemen. Zo moeten zij de tarieven uithangen van de consulaatstaksen per visumcategorie, alsook informatie over de vereiste documenten per categorie.

Bij het uitvoeren van die instructies moeten zij ook rekening houden met plaatselijke omstandigheden. Vele posten hebben bijvoorbeeld een eigen website kunnen ontwikkelen. Dat heeft echter slechts een beperkt nut in een land waar de meeste potentiële aanvragers geen toegang hebben tot het internet.

Hoe dan ook is het internet een steeds vaker gebruikt middel om het publiek te informeren, ook vanuit de centrale administraties. Zo beschikken zowel de Dienst Vreemdelingenzaken als het ministerie van Buitenlandse Zaken over een website waarop aanvragers van een visum de meeste nuttige informatie kunnen vinden.

Dat betekent natuurlijk niet dat er geen informatie meer op papier wordt verstrekt. Er bestaan informatienota's over alle procedures (naar gelang van het soort visum). Ook de Dienst Vreemdelingenzaken publiceert omstandige folders die natuurlijk in België (voor bedrijven, familieleden, personen die uitnodigen) maar ook in de posten beschikbaar zijn. Al die informatie is verkrijgbaar aan de loketten van de ambassades en consulaten of kan over de post verzonden worden.

Ten slotte verstrekken steeds meer diplomatieke posten (zoals in Caïro, Manilla, Dakar, Londen, ...) standaardinformatie per telefoon.

Zodra het gebruik ervan mogelijk is (er moeten nog een aantal praktische problemen geregeld worden op Benelux-niveau), zal het visumaanvraagformulier op het internet beschikbaar zijn.

Ondanks al die informatiebronnen en een vergemakkelijkte toegang tot onze consulaatsdiensten, stelt de heer Genot vast dat de aanvragers in sommige landen nog steeds liever tussenpersonen inschakelen (reisbureaus, of beter gezegd, visakantoortjes). Het is bijna een kwestie van cultuur, of in bepaalde gevallen zelfs van principe : men wil zich niet aanmelden aan een consulair loket omdat men dat vernederend vindt. Dat bestaat zowel in Kongo als in Moskou.

Bovendien hebben de tussenpersonen er alle belang bij verkeerde informatie te verspreiden over de moeilijkheden (of zelfs de onmogelijkheid) om snel goede informatie te krijgen van de consulaire diensten. Hetzelfde geldt voor de termijnen voor het verkrijgen van visa, waarvan ze beweren ze te kunnen verminderen alleen maar omdat zij optreden. De goedgelovigheid van de cliënten speelt daar soms een belangrijke rol in.

8. Wat is de follow-up nadat het visum werd toegekend ? Wordt de post geïnformeerd over de terugkeer van de persoon wanneer het visum vervallen is, over een verlenging van het visum, over een veroordeling van de persoon ?

Er bestaat een reëel probleem van feedback (als er al informatie beschikbaar is) van de federale administraties naar de posten.

Er bestaat eigenlijk geen (al dan niet geautomatiseerde) procedure om de post(en) te informeren dat de houders van een visum het Schengengrondgebied hebben verlaten bij het verstrijken van hun visum (of bij het verstrijken van de eventueel toegekende verlenging).

Het organiseren van de inzameling en van het terugzenden van die informatie vergt, om het eenvoudig en efficiënt te houden, een zeer zware investering, die slechts in een zeer beperkt aantal gevallen nuttig zal zijn. Uitgaande van concrete problemen waarmee

bepaalde posten nu en dan worden geconfronteerd, heeft het departement diverse oplossingen overwogen die voor elk geval afzonderlijk gelden. Het gaat bijvoorbeeld voor bepaalde dossiers om het geven van een waarborg die men bij de terugkeer terugkrijgt of, eenvoudiger nog, om het verplichten van een bepaalde verzoeker om zich weer bij de consulaire diensten te melden na zijn terugkeer. Doet hij dat niet, dan wordt hem nadien een visum geweigerd. In België is er echter geen rechtsgrond om die controle op de terugkeer uit te oefenen. Bovendien is het niet zeker dat die maatregelen efficiënt zullen zijn. Een vreemdeling die definitief naar Europa wil gaan, zal zich daar niet door laten afschrikken. Enerzijds is het duidelijk dat hij niet van plan is terug te keren en zeker niet zich aan te melden aan het loket van dezelfde consulaire dienst om een tweede visum te verkrijgen. Aan het eerste heeft hij immers genoeg. Wanneer hij anderzijds problemen heeft om het vereiste bedrag voor de borg bijeen te krijgen, zullen er ter plaatse ongetwijfeld malafide geldschieters te vinden zijn. Langs die weg dreigt men de organisatoren van de mensenhandel een bijkomend middel tot verrijking en onderdrukking te bieden.

Concreet zal de post steeds op de hoogte worden gesteld van de repatriëring van een vreemdeling naar zijn bevoegdheidsgebied, ongeacht of die vreemdeling van diezelfde post voordien een visum heeft gekregen.

Dat betekent dus ook dat die gerepatrieerde geen visum meer kan krijgen zonder voorafgaand akkoord van de Dienst Vreemdelingenzaken (men is verplicht systematisch vooraf de vraag te stellen). De post moet zijn Schengenpartners ter plaatse informeren over de terugkeer van illegalen.

Er zijn ten slotte ook vooruitzichten voor de toekomst. Eerst zal één post per land en op termijn zullen alle diplomatieke en consulaire Belgische posten in het buitenland permanent in verbinding staan met het departement door middel van gehuurde lijnen met een hoog debiet, zodat bijvoorbeeld databases on line geconsulteerd zullen kunnen worden. De Dienst Vreemdelingenzaken en de bevoegde diensten van het departement hopen op die manier de posten een gedeelte van de informatie van diezelfde dienst ter beschikking te stellen.

In dezelfde lijn en als gevolg van een initiatief van het laatste Belgische voorzitterschap van de EU (zie de conclusies van de JBZ-Raad van 6 december 2001), werd de Commissie belast met het maken van een haalbaarheidsstudie van een breed Europees visanetwerk.

Wat de veroordelingen betreft, dient men te weten dat de Belgische consulaire diensten toegang hebben tot het Centraal Signalementenbureau en dat dat bureau voor elke aanvrager van een visum moet worden geraadpleegd. Wanneer iemand gesignaleerd is, wordt de eventuele uitreiking van het visum geschorst en moet het dossier aan de Dienst Vreemdelingenzaken worden voorgelegd, die dan zijn beslissing zal nemen na raadpleging van de gerechtelijke overheid.

9. « Zware » informatisering van de posten :

Op die manier worden zesentwintig posten geïnformatiseerd.

Het systeem maakt het nog niet mogelijk opzoekingen te doen op de borgstellers of op de uitnodigingen. Dat is een ontwikkeling die nog door de informatici van het departement wordt bestudeerd en die hopelijk binnenkort beschikbaar zal zijn.

Statistieken zijn er voor alle posten, niet alleen voor de zogenaamde « zware » posten, met vergelijkingen per post (in %) tussen 2000 en 2001 (16).

Het klopt dat in 2001 en/of de laatste maanden in bepaalde posten het aantal aanvragen van visa (of van bepaalde soorten aanvragen van visa) abnormaal is gestegen. Dat is het geval in Marokko (Casablanca en Rabat). In Rabat gaat het om de aanvragen voor visa voor een kort verblijf. Verontrustender is dat het in Casablanca gaat het om studentenvisa en om visa voor gezinshereniging : de cijfers van die post zijn beschikbaar.

Dat geldt ook in China (in Beijing en in Shanghai) en in de DRC (Kinshasa) : eveneens in verband met studentenvisa.

Dat is ook in geval in Viëtnam, waar de Belgische ambassade in enkele jaren van enkele tientallen visums tot nu verscheidene honderden is gekomen.

Dat verschijnsel geldt voor alle EU-landen en voor bepaalde EU-deskundigen is het duidelijk dat Viëtnam een grote leverancier wordt voor de (Chinese) organisaties voor illegale immigratie in Europa.

10. Het « visapersoneel »

Criteria om te bepalen of het om een « risicopost » gaat.

1. gemiddeld aantal visumaanvragen (alle soorten) op de post;

2. moeilijkheid van de procedures (raadpleging vooraf, nationaal en op Schengenniveau, meestal in verband met veiligheid, ...);

3. migratiedruk, geraamd op basis van de problemen in België met de onderdanen van het land of de landen waarvoor de post bevoegd is (aantal asielzoekers, aantal repatriëringen, schatting van het aantal illegalen);

4. kwaliteit van onze relatie met de autoriteiten van het betreffende land, met name over de overname van de illegalen (is er een terugnameakkoord ?);

5. kwaliteit en betrouwbaarheid van het personeel dat ter plaatse beschikbaar is.

11. Lijst van de risicoposten inzake visa waarvan de consulaire afdelingen (sinds einde 1998) met visapersoneel werden versterkt

Abidjan, Algiers, Ankara, Bangkok, Beiroet, Casablanca, Dakar, Islamabad, Istanboel, Kiev, Kinshasa, Lagos, Manilla, Moskou, Mumbai, New Dehli

Posten die inmiddels van de lijst werden afgevoerd omdat de visumplicht opgeheven werd

Boekarest (17), Sofia

Nieuwe posten die in het raam van de ontwikkeling van 2002 versterkt moeten worden

Hanoi, Ouagadougou, Shanghai, Yaoundé, Beijing

Nieuwe diplomatieke posten die indien nodig en indien er voldoende middelen voorhanden zijn versterkt kunnen worden

Caïro, Teheran, Belgrado (heeft voorrang)

2. Multidisciplinaire zendingen :

Wegens budgettaire beperkingen (die onder meer geleid hebben tot een aanzienlijke inkrimping van het personeelsbestand van de dienst die deze taken moet uitvoeren) zullen dit jaar niet alle noodzakelijke zendingen kunnen plaatsvinden. Hoe dan ook zag het (in 2001 beknotte) programma er als volgt uit :

Lente 2002 : Ivoorkust en Ghana

Herfst 2002 : Viëtnam

De multidisciplinaire zendingen staan in één verslag per deelnemer (wat neerkomt op 3 of 4 verslagen per deelnemer). Elke deelnemer legt daarbij de nadruk op de problemen die meer tot zijn eigen bevoegdheden behoren. Al die verslagen worden in de betrokken administraties verdeeld (tot aan de secretaris-generaal toe wat het ministerie van Buitenlandse Zaken betreft).

De zendingen hebben tot doel om in de mate van het mogelijke alle vastgestelde problemen onmiddellijk ter plaatse op te lossen (misvattingen over de inhoud en de uitvoering van instructies bijvoorbeeld). Zij kunnen leiden tot aanbevelingen voor een efficiëntere werking van een diplomatieke post (ook wat betreft de samenwerking met de bevoegde federale diensten).

Voor het overige moeten de deelnemers aan de zending bij hun terugkeer via de verslagen elke aanbeveling formuleren die ze nuttig achten. Die aanbevelingen kunnen algemeen van strekking zijn en het optreden van verschillende ministeries vereisen.

De missie zal alle nuttige commentaar leveren betreffende de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de plaatselijke ambtenaren. Het is al gebeurd dat verder onderzoek van het ministerie malversaties vanwege plaatselijke ambtenaren aan het licht heeft gebracht. De betrokkenen werden meteen ontslagen. Op aanbeveling van die missie, en om de akkoorden van Schengen terzake na te leven, wenst het ministerie van Buitenlandse Zaken zoveel mogelijk te voorkomen dat ambtenaren van het gastland betrokken worden bij de uitreiking van visa. Om taalredenen zal dat echter niet altijd mogelijk zijn.

Bovendien kan de aanbeveling wegens budgettaire beperkingen niet op korte termijn uitgevoerd worden.

Meermaals heeft men moeten vaststellen dat er heel wat lacunes bestaan op het vlak van de opsporing van valse of vervalste documenten (reisdocumenten, identiteitspapieren, of documentatie die bij de aanvraag gevoegd wordt om ze te staven). Dat heeft te maken met het gebrek aan opleiding, werkingsmiddelen, en samenwerking met het « OCRF-D ». Het ministerie probeert die drie problemen te verhelpen.

Uit de wet vloeien nog andere problemen voort zoals bijvoorbeeld het studentenvisum. Dat is een visum dat uitgereikt moet worden als alle vereiste documenten voorgelegd zijn, maar dat zijn er krachtens artikel 58 van de wet niet zoveel en ook zijn ze eenvoudig op te stellen en voor te leggen.

Bijgevolg stelt de heer Genot vast dat het visum voor studenten een zeer makkelijk (en steeds vaker gebruikt) middel wordt om het recht te verkrijgen om in ons land te verblijven. Dat visum wordt oneigenlijk gebruikt. Zolang de wet en eventueel het decreet (de gewesten zijn bevoegd) niet worden aangepast, zal het moeilijk zijn misbruik te voorkomen.

Immiddels werden op initiatief van de minister van Binnenlandse Zaken en in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de gemeenschappen maatregelen getroffen om de toegang tot bepaalde vormen van onderwijs te beperken en om de controle op de bekwaamheid van de kandidaten te verscherpen.

In dezelfde lijn zal de student vanaf komend academiejaar niet meer van school kunnen veranderen zodra hij op het Belgisch grondgebied aankomt. Hij zal integendeel verplicht zijn gedurende ten minste een jaar op de school te blijven waarvoor hij de inschrijving had verkregen die aanleiding heeft gegeven tot de toekenning van het visum.

Andere maatregelen kunnen niet zonder de medewerking van de gemeenschappen, die verantwoordelijk zijn voor het onderwijs, bijvoorbeeld voor de herziening van de lijsten van scholen met vrijstelling. Tegen sommige loopt een gerechtelijk onderzoek wegens hun betrokkenheid bij fraude of mensenhandel.

In het raam van de ontplooiing van het informaticanetwerk voor visa worden ook tijdens het jaar zendingen ­ steeds onder de leiding van dezelfde visumdienst van het ministerie van Buitenlandse Zaken ­ georganiseerd. Naar aanleiding daarvan worden de bezochte posten algemeen geëvalueerd en wordt de kennis van het personeel bijgewerkt (vraag en antwoord over de richtlijnen betreffende de visa, ...).

Bij die zendingen worden verscheidene consuls en/of hun adjuncten van verscheidene posten in eenzelfde regio op een plaats samengebracht om gedurende verscheidene dagen een opleiding te krijgen over het geïnformatiseerde visanetwerk en het gebruik ervan. Tevens worden, zoals reeds vermeld, de richtlijnen overlopen en behandelt men samen de concrete problemen.

In 2002 werden dergelijke opleidingen gegeven :

Lente 2002 : New York : voor alle consuls van Noord-Amerika, Beijing : voor de consuls van de regio (Taipei, Seoel, Beijing), Bangkok : alleen voor Bangkok.

Herfst 2002 : Wenen : voor alle consuls van Centraal-Europa, Ouagadougou : voor de consuls van Lagos, Libreville en Ouagadougou.

In het raam van de evaluatie van de toepassing van Schengen ten slotte, zal de Belgische ambassade in Kinshasa door een EU-zending worden bezocht. Haar rapport moet België helpen om de eventuele problemen bij de toepassing van de Schengenregels in het algemeen en de behandeling van de visa in het bijzonder bij te sturen.

13. Technieken in de bestrijding van :

­ valse of vervalste documenten : de heer Genot verwijst naar punt 12 en voegt eraan toe dat valse en vervalste papieren kunnen worden bestreden, enerzijds door beveiliging van de dragers (speciaal papier en speciale inkt, enz.) en anderzijds door aangepaste onderzoekstechnieken (speciale lampen, loepen, spectroscopen, enz.) op voorwaarde dat men over een specimen van de authentieke documenten beschikt, of over hun technische beschrijving. Het ministerie van Buitenlandse Zaken ontwikkelt het vermogen van de posten om « plaatselijke » detectietechnieken te gebruiken en om gebruik te maken van de verbinding met de OCRF-D, onder andere door het scannen van documenten (momenteel zijn die middelen beperkt, ook wat betreft de behandeling in België door de OCRF-D);

­ bedrieglijke visumaanvragen door studenten : de heer Genot verwijst naar punt 12. In bepaalde gevallen slaagt men erin valse studiegetuigschriften aan het licht te brengen, of borgstellers zonder echte middelen. Het onderzoek dat meestal nodig is om die toestanden te ontdekken is moeilijk en duur, personeel is er niet of onvoldoende, of het is ongeschikt;

­ aanvragen gebaseerd op fraude bij de burgerlijke stand : valse gezinsherenigingen, schijnhuwelijken, verdacht tweede of derde huwelijk : zijn meestal gekoppeld aan het maken van (intellectueel of materieel) valse of vervalste documenten van de burgerlijke stand : voor de materieel valse en de vervalste documenten verwijst de heer Genot naar de antwoorden die hij reeds gegeven heeft. Wat de intellectueel valse documenten betreft, kan alleen onderzoek de waarheid aan het licht brengen. Zoals reeds in 2001 gemeld, heeft dergelijk onderzoek plaats in bepaalde landen, waar tot 95 % van de documenten vals is, door advocatenbureaus, op kosten van de verzoekers.

IV. VERSLAG VAN DE WERKBEZOEKEN AAN BELGISCHE AMBASSADES EN CONSULATEN TIJDENS DE ZITTING 2001-2002

1. Krachtlijnen van de verslagen van de senatoren Dubié, Willame-Boonen en Lizin

De senatoren Dubié, Willame-Boonen en Lizin bezochten tijdens de zitting 2001-2002 respectievelijk Moskou, Casablanca, Moldavië en Shanghaï in het kader van opdrachten van de Senaat buiten de werkzaamheden van de subcommissie « Mensenhandel ». Ter gelegenheid van deze werkbezoeken, bespraken zij met de Belgische ambassades en/of consulaten ter plaatse de problematiek van de visafraude in het kader van mensenhandel.

Zij brengen hiervan schriftelijk verslag uit aan de subcommissie.

De krachtlijnen van hun bevindingen zijn :

1.1. Werkbezoek van senator J. Dubié aan de Belgische ambassade te Moskou :

De Belgische consulaire diensten zijn ook bevoegd om visa voor Luxemburg uit te reiken. Kennelijk zijn de Luxemburgse autoriteiten inschikkelijker om een visum toe te kennen aan jonge vrouwen die als beroep « karakterdanseres » opgeven.

Een andere manier om een Schengenvisum te verkrijgen, bestaat erin een visumaanvraag in te dienen voor « sportploegen » die willen reizen. De moeilijkheid is dat het vaak ook effectief om sportploegen gaat, maar dat er zich ook jonge vrouwen bij de groep voegen die er eigenlijk niet bij horen en bestemd zijn voor de prostitutienetwerken.

Sommige reisbureaus zijn eigenlijk veeleer werkplaatsen waar documenten worden vervalst met het oog op immigratie. Vele van deze bureaus bieden dan ook mogelijkheden aan om in de Schengenruimte binnen te raken.

De Belgische ambassade in Moskou werkt nooit met reisbureaus.

Er wordt gewezen op de gebrekkige mededeling van informatie die afkomstig is van de federale politie. De informatie is niet rechtlijnig en men komt ze vaak bij toeval te weten.

De moeilijkheid ligt in het feit dat een visum niet systematisch kan worden geweigerd. Er bestaan wel degelijk types van verdachte aanvragers ­ bijvoorbeeld alleen reizende jonge vrouwen, maar mensensmokkelaars gebruiken allerhande trucs, zoals bijvoorbeeld een aanvraag voor een zwemploeg, zodat het vaak moeilijk is misbruiken te herkennen.

Om dergelijke wanpraktijken beter te bestrijden, wordt voorgesteld om in de risicolanden het plaatselijk personeel opleiding te verschaffen onder de supervisie van een speciaal afgevaardigde die gespecialiseerd is in de problematiek van de visumuitreiking. Deze persoon moet echter niet te lang in dezelfde post blijven, om te vermijden dat hij gaat wennen aan praktijken die aanvankelijk als onaanvaardbaar worden beschouwd.

Te lange of te vage termijnen voor visumuitreiking kunnen sommige mensen ertoe aanzetten hun toevlucht te nemen tot andere middelen. In sommige « gevoelige » landen, zoals Oekraïne en Rusland, dienen de plaatselijke ambtenaren advies in te winnen bij het centraal bestuur, het ministerie van Binnenlandse Zaken in Brussel, dat op zijn beurt de Dienst Vreemdelingenzaken of de Staatsveiligheid kan raadplegen, om na te gaan of de aanvrager voordien al in de Schengenruimte is geweest. In principe verloopt de visumuitreiking automatisch voor zakenlui, bekende bedrijven en personen die al in de Schengenruimte gereisd hebben. Voor de andere aanvragen vergt het antwoord van de Dienst Vreemdelingenzaken doorgaans twee maanden, maar dit varieert en het is dus erg moeilijk een echte termijn vast te stellen voor de aanvrager.

Er bestaat wel een procedure met een wachttijd van tien dagen, waarna het mogelijk is een visum te verkrijgen behoudens tegenbericht vanwege het bestuur, maar zij wordt weinig toegepast. Doordat er geen echte termijn is vastgesteld, raken sommigen ontmoedigd en wenden zij zich tot reisbureaus om daar een Oostenrijks of Italiaans Schengenvisum te krijgen, zelfs al is hun eindbestemming België.

Om de situatie te verbeteren, lijkt het aangewezen meer mensen in te schakelen, ze beter op te leiden en hun meer autonomie te geven.

Wanneer iemand zich aandient voor een nieuwe visumaanvraag, wordt zijn paspoort onderzocht. Het probleem hierbij is dat het in de voormalige sovjetrepublieken erg makkelijk is een nieuw paspoort te krijgen.

Met het Schengen Informatiesysteem (SIS) zou de situatie moeten verbeteren, omdat elke persoon die in de Schengenruimte een misdrijf heeft gepleegd, hierin automatisch wordt opgenomen.

In geval van twijfel omtrent groepsvisa kan worden geëist dat de paspoorten bij terugkeer van de delegatie worden onderzocht.

1.2. Werkbezoek van mevrouw Willame-Boonen aan het Belgische consulaat-generaal in Casablanca

1. Visum voor lang verblijf : mogelijke fraudegevallen, die door het consulaat-generaal zijn gesignaleerd

1. Gezinshereniging (visa van rechtswege) : de moeilijkste taak van het consulaat

A. Schijnhuwelijken (bijvoorbeeld een 70-jarige Belgische man met een 18-jarig Marokkaans meisje). Sommige Belgische advocaten zijn er blijkbaar in gespecialiseerd. Het is onmogelijk schijnhuwelijken aan het licht te brengen. Ofwel wordt het huwelijk in België voltrokken (met toerisme als voorwendsel of soms ook via internet), ofwel in Marokko. Hiervoor wordt een verklaring van huwelijksbevoegdheid uitgereikt. Er worden hoorzittingen gehouden, waarop de toekomstige echtgenoten afzonderlijk worden gehoord en met elkaars verklaringen worden geconfronteerd. In enkele gevallen spreekt een van beide zelfs niet de taal van de andere. Ofwel wordt de verklaring afgeleverd, ofwel wordt zij geweigerd en wordt het dossier overgemaakt naar België, waar een onderzoek wordt verricht (parket en Buitenlandse Zaken).

B. Tweede of derde huwelijk : Marokkaanse echtparen (Belgen, genaturaliseerd of met een visum voor langdurig verblijf) scheiden in België en keren terug naar Marokko om er een tweede zielsverwant te vinden. Gevallen van gewone verstoting, soms gewoon met een volmacht, dat alles bestaat.

Een ander fenomeen is het dubbel huwelijk. De mannen gaan naar Marokko om een nieuwe partner te zoeken.

Een algemeen probleem is de grote hoeveelheid vervalste documenten : identiteitskaarten, uittreksels uit het trouwboekje en andere uittreksels van de burgerlijke staat.

C. Adoptie : de islam verbiedt adoptie, maar voorziet wel in de « kafala », een officiële overeenkomst tussen de ouders en de adoptieouders om een kind, dat zijn naam en opvolgingsrecht behoudt, tot de leeftijd van vijftien jaar ten laste te nemen. Deze procedure wordt steeds vaker toegepast.

2. Studievisum : hier zijn al ernstige misbruiken opgetreden.

De meeste studenten blijven in België. Sommige scholen laten er tot 200 à 300 toe !

Er doen zich problemen voor in de private scholen.

Er werd voorgesteld in januari-februari te gaan controleren in de scholen, om na te gaan of de studenten in kwestie nog steeds de lessen volgen.

Het consulaat-generaal gaat na hoe goed de kandidaat-student de Franse taal machtig is, maar volgens een decreet van de Franse Gemeenschap heeft de student toegang tot een instituut voor hoger onderwijs en is hij daarbij vrijgesteld om een Frans taalexamen af te leggen. Het consulaat-generaal heeft meer controle over de studievisa dan de visa voor gezinshereniging, waar heel wat meer aspecten komen bij kijken.

3. Visum voor kort verblijf

1. Toerisme;

2. Zakenreizen en het probleem van de controle op nepbedrijven.

Toekenningsvoorwaarden van een visum :

­ criteria van de Dienst Vreemdelingenzaken;

­ controle op het werkelijke bestaan van een bedrijf;

­ in geval van een toeristenvisum : vele Marokkanen beweren naar België te gaan, maar rijden met documenten voor België naar Spanje of Italië om er te blijven. Zij vinden er immers makkelijker werk in de landbouw en de aantrekkingskracht van zuiderse landen is ook groter.

Strijd tegen de fraude :

1. Er wordt een nieuwe methode overwogen om documenten wettig te verklaren. Het consulaat in Tanger en de ambassades in Rabat, Casablanca en Agadir hebben besloten de documenten te legaliseren volgens arrondissement.

2. Elke visumaanvraag moet worden ingediend op een onvervalsbaar document (met droogstempel).

3. In het paspoort wordt de datum van visumaanvraag ingeschreven. Zo kunnen bij weigering de andere ambassades zien dat de Dienst Vreemdelingenzaken bezwaren heeft geuit.

4. Samenwerking tussen alle ambassades en consulaten van de Schengenruimte.

5. De vaakst gevraagde landen zijn :

­ Frankrijk (soepeler);

­ Spanje (weigerachtiger);

­ Italië (vergelijkbaar met België);

­ België;

­ Groot-Brittannië.

Op de vraag over het bestaan van visummaffia wordt geantwoord dat er een netwerk van personen kan bestaan, die in principe instaan voor alle kosten bij ziekte en voor terugkeer.

Sommigen staan zelfs in voor 6 à 7 mensen.

Er zou één enkel visumsysteem voor de hele Schengenruimte moeten bestaan.

Het aantal visa dat het consulaat-generaal jaarlijks uitreikt, ligt op 12 000 (voor lang verblijf en kort verblijf).

Op het consulaat-generaal in Casablanca staan dagelijks 100 à 150 mensen in de file. Alleen al op de Franse diplomatieke post zijn er 1 000 per dag !

De Dienst Vreemdelingenzaken wordt naar verluidt overstelpt met aanvragen.

Negentig procent van de Marokkanen willen hun land verlaten en in het buitenland gaan wonen.

Op het consulaat-generaal werken geen Marokkaanse ambtenaren, maar enkel Belgen aan de loketten. De Marokkanen werken er enkel om de echtheid van de vertalingen te waarborgen.

Er zijn problemen met de openbare schrijvers die rond de consulaten zwermen om te helpen formulieren in te vullen. Sommigen onder hen hadden nauwe banden met leden van het consulaat, maar dit probleem is inmiddels opgelost.

Er zijn overeenkomsten ondertekend tussen de banken en het consulaat-generaal om de middelen van de kandidaten te controleren.

Een soortgelijke overeenkomst is ook afgesloten met de sociale zekerheid, om de ware naam van de aanvragers te controleren.

Het consulaat-generaal wordt nooit geconfronteerd met diefstal van paspoorten.

1.3. Werkbezoeken van mevrouw Lizin aan Moldavië en aan het Belgisch consulaat-generaal te Shangaï

1.3.1. Werkbezoek aan Moldavië

1. Moldavië blijft in Oost-Europa een ongecontroleerde zone, dat een testcase is geweest voor ongebreidelde economische vrijheid. De mensen zijn er arm en willen allemaal emigreren. Niets weerhoudt hen ervan dat ook illegaal te proberen, want er is geen enkele documentencontrole die naam waardig.

2. Om de controle te herstellen moeten de grenzen in het kader van een politie- en douaneovereenkomst aan Oekraïense zijde eerst en vooral worden versterkt met grenswachters. Daarbij moet ook personeel worden opgeleid, als men de wapensmokkel vanuit Transnistrië aan banden wil leggen.

3. De bewapening in Transnistrië is gevaarlijk. De OVSE zou meer macht moeten krijgen om echte controles te kunnen uitvoeren. Ook ons land zou zich kunnen mengen in deze zone, die rechtstreeks grenst aan de Europese Unie. Hetzelfde gevaar gaat trouwens ook uit van de Oekraïense reserves.

4. De Belgische ministers van Binnenlandse en Buitenlandse Zaken worden in Chisinau verwacht voor onderhandelingen. Als men er wil in slagen de illegale handel vanuit Oekraïne en Transnistrië in te perken, moet de wil om van Moldavië een rechtsstaat te maken, worden aangemoedigd. Ons land zou een speciaal programma moeten uitwerken als aanvulling bij de specifieke steun aan de IOM.

1.3.2. Werkbezoek aan de Belgische consulaat-generaal te Shangaï

De problemen hebben soms te maken met illegale immigratie vanuit Shanghaï, maar dit is niet zo frequent.

In de praktijk zijn 85 % van de visa bestemd voor zakenlui. Slechts enkele ervan zijn vals. Het is in China wel erg makkelijk om tegen betaling een officieel gewettigd document te verkrijgen.

Er bestaat wel degelijk corruptie op het laagste niveau van de administratie, waardoor het bijvoorbeeld mogelijk is een valse identiteit te laten legaliseren. Dit is het geval voor 2 à 3 % van de visumaanvragen die het consulaat behandelt.

Totaal aantal visa : 2 500/jaar (aantal fraudegevallen)

Zakenvisa : ongeveer 2 000/jaar (2 %)

Studenten : ongeveer 200/jaar (40 à 50 %)

Familieherenigingen : ongeveer 300/an (15 %)

Er wordt het vaakst gefraudeerd met studentenvisa. Zo zijn er hele groepen jonge meisjes uit eenzelfde dorp die zich aanmelden om naar dezelfde school in België te gaan, terwijl zij niet eens weten wat er onderwezen wordt. Met deze fraude tracht men massaal werknemers te versassen om ze illegaal te werk te stellen.

In sommige streken in China ­ zoals het zuiden van de provincie Sechuan ­ is emigratie traditioneel een veelvoorkomend verschijnsel. Een opvallend gevolg van de regularisatie van illegalen was de toename van het aantal aanvragen voor gezinshereniging. Dit is sinds vorig jaar automatisch en zeer freçuent gebeurd.

Er werken drie mensen op de visumdienst van het consulaat-generaal. Elke aanvraag wordt specifiek onderzocht. Ook de tenlastenemingen worden aan een onderzoek onderworpen, tenzij natuurlijk het gaat om ondernemingen die al lange tijd banden met China hebben.

Het consulaat-generaal gaat erg strikt te werk. De plaatselijke autoriteiten in Shanghaï zien de noodzaak van deze controles niet in.

Er bestaat erg weinig informatie over de plaatselijke en de internationale prostitutienetwerken.

Besluiten

1. Het consulaat-generaal zou meer speelruimte willen krijgen, omdat het de situatie beter kent dan de Dienst Vreemdelingenzaken.

2. Er bestaat een uitstekende samenwerking met de federale politie.

3. De consulaire samenwerking tussen Schengenlanden werkt niet goed. Onder het Spaanse en het Deense voorzitterschap is er geen enkele vergadering geweest.

2. Verslag van de delegatie van de subcommissie aan de Belgische ambassades in Kiev en Kinshasa

Na kennis genomen te hebben van de verslagen van de senatoren Dubié (bezoek aan de Belgische ambassade in Moskou) en Willame-Boonen (bezoek aan het consulaat-generaal in Casablanca) en na de twee hoorzittingen met de heer Guy Genot, directeur-generaal van de dienst « Consulaire Zaken » van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en de Internationale Samenwerking, oordeelt de subcommissie « Mensenhandel » dat een werkbezoek van een delegatie van de subcommissie « Mensenhandel » aan de diplomatieke posten in Kiev en Kinshasa verhelderend zou kunnen zijn.

Beide posten komen voor op de door het ministerie van Buitenlandse Zaken opgestelde lijst van « risicoposten » inzake visafraude.

De ambassade in Kiev wordt weerhouden omwille van de problematiek van de vrouwenhandel, de prostitutie en de visafraude.

De ambassade in Kinshasa wordt geselecteerd omwille van het feit dat de ambassade in Kinshasa sedert enkele maanden een databank heeft opgezet met betrekking tot documentenfraude. Deze databank wordt gevoed met informatie die tussen de verschillende Europese diplomatieke posten wordt uitgewisseld.

Een andere reden is dat de visasectie van de Belgische ambassade in Kinshasa van 7-9 juli 2002 werd geëvalueerd door de Schengen-evaluatiecommissie. De Belgische ambassade in Kinshasa levert bovendien de meeste visa (jaarlijks ongeveer 5 000) af van de negen Schengenlanden die een consulaire vertegenwoordiging hebben in de Democratische Republiek Kongo.

Voor het werkbezoek aan de Belgische ambassade in Kiev bestaat de delegatie uit : de heer Wille, voorzitter, mevrouw Lizin, mevrouw Thijs en de heer Verreycken.

Voor het werkbezoek aan de Belgische ambassade in Kinshasa bestaat de delegatie uit : de heer Wille, voorzitter, mevrouw Lizin, de heer Galand en mevrouw Thijs.

1. Werkbezoek ambassade Kiev ­ Oekraïne

1.1. Vergadering met de ambassadeur, het consulair personeel en de verbindingsofficier van de federale politie

Inleiding door de verbindingsofficier

1) Illegale immigratie

Oekraïne is inzake migratie voornamelijk een transitland maar ook een land van oorsprong. De High Impact Operation onder het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie, waarbij 1 350 illegalen werden onderschept, toonde aan dat Oekraïne hierbij de vierde plaats als land van oorsprong/transit heeft bekleed (9 %). Daarenboven melden de Poolse partners dat de Oekraïense autoriteiten systematisch de readmissie weigeren van illegalen die vanuit hun land de Poolse grens zijn overgestoken en door de Poolse grenspolitie werden opgepakt. Het gaat om tientallen gevallen per kwartaal. De Oekraïense autoriteiten verwijzen naar hun gebrek aan middelen voor opvang, begeleiding en terugkeer. Dit klopt gedeeltelijk : volgens schattingen zou de populatie van illegale migranten die in Oekraïne blijven de schatkist ongeveer 30 miljoen dollar kosten, dit voor een land dat economisch nog een lange weg heeft af te leggen. Anderzijds gebruikt de Oekraïense overheid deze problematiek ook als pasmunt in de onderhandelingen met de Europese Unie om steun te verkrijgen.

Criminele groeperingen zijn veelal betrokken bij de illegale transitmigratie, kortom : georganiseerde mensensmokkel. Zelfs Oekraïense zwartwerkers ­ en dan bedoelt de verbindingsofficier niet transitmigratie, maar legt hij de nadruk op de invloed van de criminele groeperingen, die in Polen actief zijn ­ dienen 10 % van hun verdiensten aan de lokale maffia af te dragen. Nationaliteiten van illegalen die transiteren via Oekraïne zijn in hoofdzaak : Afghanen, Pakistani, Iraki, Vietnamezen en Sri Lankezen.

Corruptie is in Oekraïne een wijdverspreid fenomeen zodat obstakels via deze weg uit de weg kunnen geruimd worden (omkoping van grensbewakers, verkrijgen van echte paspoorten en andere officiële documenten zoals naamsveranderingen, echtscheidingsdocumenten, ...). Dit verklaart waarom er in mindere mate gebruik gemaakt wordt van valse of vervalste documenten.

Oekraïne is ook een land van oorsprong gelet op de socio-economische toestand van het land en een traditie van emigratie. De kernproblematiek draait rond frauduleus verkregen visa (reisbureaus, deelname aan sportevenementen, dubieuze uitnodigingen van bedrijven, en dergelijk) en het (ge)(mis)bruik van de Belgische asielprocedure.

Deze mogelijkheden zijn zo talrijk dat de weg van de valse en vervalste documenten minder wordt bewandeld. De problematiek is hierbij complexer dan op het eerste zicht lijkt. De globale visapolitiek van de Schengenpartners, die dikwijls samengaat met de algemene politiek, verschilt onderling zeer sterk.

Duitsland levert in Oekraïne op jaarbasis meer dan 200 000 visa af. In concrete dossiers heeft de verbindingsofficier vastgesteld dat er op de Belgische ambassade een visum werd geweigerd aan meisjes die nadien toch in België in de prostitutie werden aangetroffen. Hoe ? Nadat hun visum door de Belgische ambassade werd geweigerd, verkregen zij een visum via de Duitse, Griekse en Zweedse ambassades. Een eenvormig Europees beleid zou de toekomst moeten zijn, maar aan deze weg zal nog moeizaam moeten getimmerd worden wanneer men vaststelt hoe het er actueel aan toegaat. Wanneer men voorstelt om een uniforme visapolitiek in te voeren, gezamenlijke EU-bureaus voor het afleveren van visa op te starten, zelfs een uniform visumaanvraagformulier in te voeren, vraagt de verbindingsofficier zich af in hoeverre dit op korte en middellange termijn haalbaar is.

De diensten ter bestrijding van mensenhandel en -smokkel lijden onder budgettaire problemen, gebrek aan coördinatie tussen de competente diensten onderling en vooral de knowhow en het strategisch inzicht om de fenomenen te bestrijden.

De aantrekkingskracht van onze Westerse landen (pull-factors) op de Oekraïeners is enorm. Er zijn meisjes die, zelfs en ondanks de weg van de prostitutie, of een huwelijk met een toch wel kleine slaagkans omwille van het ontbreken van het gelijkwaardigheidsprincipe en andere obstakels, zich te allen prijze in een West-Europees land wensen te vestigen.

De verbindingsofficier geeft toch volgend lichtpunt aan : de Oekraïense autoriteiten zijn zich bewust van het probleem en beseffen dat er moet worden opgetreden, vooral wanneer Oekraïne toenadering zoekt tot de Europese Unie. Er werden wetswijzigingen gerealiseerd (criminaliseren van de fenomenen), de internationale samenwerking werd verbeterd en vooral : er ontwikkelt zich inzake vrouwenhandel stilletjesaan een mentaliteitswijziging in de positieve zin. Een aantal initiatieven werd concreet gestalte gegeven zoals het oprichten, binnen de schoot van de politie, van gespecialiseerde eenheden ter bestrijding van mensenhandel per provincie, het opstellen van een actieplan (besluit nr. 766 (18) van de Oekraïense regering), het oprichten van een centrale dienst voor immigratie binnen de schoot van het ministerie van Binnenlandse Zaken, het verbeteren van de samenwerking met IOM en NGO's (La Strada) met preventiecampagnes als gevolg, enz.

Het geldende adagium is volgens de verbindingsofficier het volgende : conform het gemeenschappelijk actieplan van de EU, aangenomen in december 2001, mag men zich niet blindstaren op de actuele problemen van dit immense land : de bilaterale betrekkingen verstevigen en samenwerkingsverbanden opstarten zou wel eens de boodschap kunnen zijn. Ten slotte wordt Oekraïne wellicht een buurland in de nabije toekomst. De ervaring leert ook dat mits de juiste benadering (vooral goede bilaterale betrekkingen), het toepassen of doen toepassen van de mogelijkheden uit hun nationale wetgeving, het in deze landen soms lonender, en soms gemakkelijker is, om het probleem aan de bron aan te pakken. Dit verhoogt, aldus de verbindingsofficier, het profylactisch karakter van de acties.

2) Specifieke mensenhandel en exploitatie van vrouwen

Dit fenomeen verloopt in de criminele sfeer en grosso modo onderscheidt de verbindingsofficier twee groepen van criminele organisaties :

1. Op kleinere schaal : een soort familiebedrijf dat als criminele cel opereert (maximum 10 personen waaronder de organisator die in het land van bestemming opereert, assistenten en passeurs). Deze structuur komt ook voor bij vrouwenhandel die nationaal, binnen Oekraïne dus, beperkt blijft. Familiebanden en het beperkt aantal leden van de criminele groepering (19) bevordert de flexibiliteit en geheimhouding;

2. Op grotere schaal : belangrijke georganiseerde criminele Russische (20) en Oekraïense groeperingen met wereldwijd vertakkingen en contactpunten. Zij leveren bijvoorbeeld meisjes voor de troepen die in Tsjetsjenië opereren. Ze controleren volledig de trafiek op Hongarije en Slovakije. Hun optreden wordt gekenmerkt als zeer gewelddadig.

Landen van bestemming zijn vooral Turkije en Israël, en verder Griekenland, Cyprus en sommige West-Europese landen waaronder Duitsland, Italië en de Benelux.

Het ronselen gebeurt vooral onder valse voorwendsels (jobaanbieding) en in een volgende fase wordt bedreiging en geweld gebruikt. Concreet wordt er vooral geronseld via modellenbureaus, reisbureaus, arbeidsbureaus, huwelijksbureaus en op individuele wijze.

Het profiel van de meisjes/vrouwen is als volgt : over het algemeen lager geschoold, maar niet altijd, veelal van gescheiden ouders, behoren tot een familie met laag inkomen of waar er zich door externe omstandigheden (bijvoorbeeld ziekte) financiële problemen voordoen, werkloos, aantrekkelijk en jong.

De problemen waarmee de meisjes/vrouwen geconfronteerd worden bij hun terugkeer zijn niet gering : ze worden geconfronteerd met de eerder aanwezige problemen en daarbovenop brengen ze hun eigen specifieke problemen mee (verslaving aan alcohol, drugs ­ getraumatiseerd en ze kunnen nergens terecht voor opvang en begeleiding ­ een door de negatieve ervaringen diepgeworteld wantrouwen tegenover alles en iedereen, vooral ten opzichte van de openbare diensten). Het komt voor dat ze op hun beurt in de vrouwenhandel stappen (ronselen van meisjes, overbrengen van gelden).

Problemen met de wetgeving in Oekraïne :

1º Het legaliteitsbeginsel is in het Oekraïense Strafwetboek (van 1 september 2001) ingeschreven. Anderzijds blijven een aantal zaken vaag : dwang als constitutief element bij seksuele exploitatie (het is niet erg duidelijk of bijvoorbeeld handlangers, betrokken bij de vrouwenhandel (passeurs bijvoorbeeld) strafbaar zijn wanneer het element dwang niet aanwezig is (artikel 149 van het Oekraïense Strafwetboek).

2º Vrouwen die zich prostitueren, zijn ook strafbaar (artikel 303 van het Oekraïense Strafwetboek) : criminalisering zal volgens de verbindingsofficier echter het omgekeerde effect hebben : niet beschermend maar in tegendeel gebruikt als bijkomend wapen door de uitbuiters (afdreigmiddel).

3º Enkel bij grensoverschrijding is « trafficking » strafbaar. Trafieken binnen Oekraïne blijven dus straffeloos.

4º Feitenkwestie : de elementen uit het strafdossier moeten werkelijk wijzen op « handel ». Als criterium hanteert men hierbij een daadwerkelijke verkoop van het slachtoffer. Het is volgens de verbindingsofficier dus denkbaar dat de exploitanten andere constructies gaan opzetten om het aspect van de verkoop te omzeilen.

Vervolgingsambtenaren : openbare aanklagers in Oekraïne worden verondersteld hun zaak op de rechtbank te winnen, zoniet staan zij bloot aan eventuele disciplinaire maatregelen (blaam) die hun carrière kunnen schaden (de verbindingsofficier heeft zelf in de praktijk een dergelijk geval meegemaakt).

Strafzaken in de sfeer van mensenhandel, seksuele exploitatie en dergelijke zijn voornamelijk gebaseerd op getuigenverklaringen van de slachtoffers die traditioneel moeizaam te verkrijgen zijn of herroepen worden (zie hiervoor : slachtoffers worden aan hun lot overgelaten, koesteren een wantrouwen, vooral tegen openbare instellingen). De openbare aanklagers staan dus niet te springen om deze strafzaken voor de rechtbank te brengen en laten ze eerder zonder gevolg.

Internationaal rechercheren : het wetsinstrumentarium is aanwezig, maar de middelen ontbreken (uitvoeren van en participeren in internationale rechtshulpverzoeken, bijvoorbeeld). Dit geldt uiteraard ook voor het genereren van kennis en vorming : Oekraïne blijft afwezig op de internationale fora omwille van geldgebrek van de bevoegde diensten die worden verondersteld eraan deel te nemen.

Besluit

Sedert het ineenstorten van het communistisch regime zijn naar schatting 500 000 vrouwen het slachtoffer geworden van mensenhandel. Het ontbreekt echter aan statistisch materiaal, coördinatie, strategisch inzicht en middelen om het fenomeen adequaat te bestrijden en/of op zijn minst beheersbaar te houden. Toch is er een kentering : de wetgeving werd aangepast en op regeringsvlak werd er een actieplan uitgewerkt. Het is vooral van belang te beseffen dat er een mentaliteitswijziging in de positieve zin op gang is gekomen. Dit alles bevindt zich echter nog in een prematuur stadium, maar de verbindingsofficier ziet het ook als een taak voor België om een helpende hand aan te reiken daar waar het enigszins mogelijk is. Alle partijen hebben daar belang bij.

3) Casuïstiek

De samenwerking inzake mensenhandel begint vlot te verlopen. De verbindingsofficier stelt dit vast aan de hand van uitvoering van internationale rechtshulpverzoeken, ook in dossiers van mensenhandel, bijvoorbeeld :

­ prostitutienetwerk in het Leuvense : het dossier werd tot ieders voldoening volledig afgewerkt en de slachtoffers hebben buiten verwachting belastende verklaringen afgelegd;

­ filière van zwartwerkers in Nijvel;

­ pedofilienetwerk in Rivne : door snelle interventie werd het opstarten van zo'n netwerk verijdeld;

­ staan op stapel : werkzaamheden in Odessa.

De verbindingsofficier drukt erop dat het duidelijk is dat dit slechts een begin is, maar toch veelbelovend wat de bilaterale samenwerking betreft.

Wat de samenwerking tussen de Belgen onderling betreft, is de verbindingsofficier van mening dat er té weinig feedback is tussen de Belgische federale politie, de Belgische lokale politiediensten en de verbindingsofficier.

1.2. Eerste werksessie : UNDP (de heer Douglas Gardner), bezoek aan de visa-afdeling van de Belgische ambassade in Kiev en EU (de heer Sven Holden)

1.2.1. Inleiding door de heer Douglas Gardner (resident coördinator voor VN en resident vertegenwoordiger voor UNDP (United Nations Development Program)

Secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de heer Kofi Annan, bracht in juni 2002 een bezoek aan Oekraïne. Het laatste jaar is er intensief gewerkt rond de coördinatie tussen de verschillende VN-agentschappen die werkzaam zijn in Oekraïne. Door de United Nations Development Assistance Framework (UNDAF) werd een « Common country assessment » (UN CCA) opgemaakt (21). De UN CCA stelt vast dat Oekraïne de laatste tien jaar een enorme vooruitgang heeft gemaakt naar « statehood, democratie en markteconomie ». Maar uit de UN CCA blijkt ook duidelijk dat er vijf oorzaken zijn waarom er een significante kloof bestaat tussen de visie van Oekraïne op de toekomst en de huidige realiteit van ernstige bedreigingen op de menselijke zekerheid als daar zijn :

­ 25-30 % van de Oekraïnse bevolking leeft onder de armoedegrens, aldus statistieken van de Oekraïnse overheid;

­ de achteruitgang van de kwaliteit en de toegang tot essentiële sociale diensten zoals volksgezondheid en onderwijs;

­ de hervormingen van de overheidsdiensten verlopen traag en zijn onvolledig;

­ het leefmilieu staat onder zware druk : reden : verouderde vervuilende industrie;

­ HIV-AIDS verspreidt zich zeer snel over het grondgebied : Oekraïne kent de hoogste infectiegraad in de hele regio. De oorzaken zijn druggebruik en seksuele overdracht. Commerciële seks is voor velen in Oekraïne een belangrijke bron van inkomsten.

Rond HIV-Aids en Tsjernobil werden er door de UN CCA projecten opgezet.

Voor wat de Tsjernobilramp betreft, heeft de internationale gemeenschap reeds veel geld verzameld om de besmette regio af te sluiten maar veel plaatselijke inwoners zijn besmet door radioactiviteit. Er moet geprobeerd worden deze mensen terug een levensdoel te geven en hen vanuit de slachtoffersituatie terug naar zelfredzaamheid te brengen.

1.2.2. Vragen

Kampen voor illegale immigranten in Oekraïne

De heer Wille wenst te vernemen of de VN-organisaties actief participeren in het asielbeleid. Volgens de heer Wille zijn de kampen aan de Westelijke grens van Oekraïne het gevolg van het eerste asielbeleid.

De heer Gardner verduidelijkt dat UNDP een EU-programma over de « borderguards » implementeert. Veel Pakistani, Afghanen, ... worden in Oekraïne gestuit op hun tocht naar West-Europa. Er zijn kampen in de Westelijke provincies van Oekraïne die druk bevolkt werden met illegale migranten. Ongeveer 300 personen krijgen hulp van UNHR maar de kampen staan niet onder controle van UNHR.

Mevrouw Lizin wenst te weten hoeveel kampen voor illegale migranten er zijn. Wordt hun nationaliteit gevraagd als ze in de kampen komen ?

De heer Gardner antwoordt dat inderdaad naar hun nationaliteit wordt gevraagd maar dat niet iedereen juiste gegevens verstrekt. Reden hiervoor kan onder meer de sociale druk op het thuisfront zijn. Zo bleek dat Pakistaanse kampbewoners zeer angstig waren toen een officiële Pakistaanse vertegenwoordiger één van de kampen bezocht.

Hij wijst erop dat ook in Oekraïne asielaanvragen worden ingediend maar de meeste migranten worden in transit tegengehouden (duurtijd : ongeveer 5-6 maanden). De kampen vormen een probleem : de bewoners voelen er zich behandeld als misdadigers.

De heer Wille wijst erop dat uit schattingen blijkt dat er ongeveer 500 000 illegalen in Oekraïne verblijven. De Oekraïnse regering stelt dit cijfer echter officieel op 12 000. Hoe verklaart men dit verschil in aantal ? Waar zitten dan alle andere illegale migranten ? In kampen ? Werden ze geweigerd door de Oekraïnse regering en willen ze niet terugkeren naar hun land van oorsprong ? Of zijn de betrokkenen in transit om naar West-Europa te kunnen geraken ?

De heer Gardner antwoordt dat hij hierop geen zicht heeft. UNHR heeft als belangrijkste werkzaamheden in Oekraïne socio-economische doelstellingen en het leefmilieu.

Socio-economische situatie in Oekraïne

Op vraag van mevrouw Lizin hoe de Oekraïnse jongeren zelf hun toekomst zien, antwoordt de heer Gardner dat hiernaar is gepeild door UNHR en dat veel jongeren zich zorgen maken, ook over het imago van Oekraïne in het buitenland.

Mevrouw Lizin wenst te vernemen wat de levensstandaard van de bewoners rond Tsjernobil is vandaag de dag.

De heer Gardner antwoordt dat na de nucleaire ramp van Tsjernobil, de bewoners van de regio verspreid werden over het hele territorium van Oekraïne (cf. in het Engels « relocation proces »). In de « exclusion zone » (= 30 km verwijderd van de kerncentrale van Tsjernobil),wonen veel mensen. Veel oude mensen die « gerelocated » (verplaatst) waren, zijn teruggekeerd. Vandaag de dag wonen nog 2,5 miljoen personen in (nog steeds) besmet gebied.

De Oekraïners hebben nu hun vrijheid terug om te beslissen waar ze gaan wonen.

De heer Wille wenst te vernemen of veel hogeropgeleide Oekraïners naar meer welvarende landen van de ex-Sovjet-Unie emigreren.

De heer Gardner erkent dat dit tot voor kort inderdaad het geval was, maar dat er nu aan gewerkt wordt om hen daar te houden, onder meer voor personen die gespecialiseerd zijn in gespecialiseerde wapens en ontwapening. Maar de braindrain is moeilijk te stuiten.

Mevrouw Thijs wijst erop dat de verbindingsofficier heeft vastgesteld dat er in Oekraïne geen geld wordt vrijgemaakt om mensen te repatrieren. Doet UNDP dat ?

De heer Gardner antwoordt ontkennend. UNDP werkt enkel op Oekraïense bodem.

Mevrouw Lizin wenst te vernemen of er epidemiologische onderzoeken worden gedaan bij de slachtoffers van Tsjernobil.

De heer Gardner antwoordt dat zij inderdaad worden gescreend.

Mevrouw Lizin vraagt of deze mensen ook gevolgd worden als zij buiten de « zones » gaan. De heer Gardner antwoordt hierop ontkennend.

Mevrouw Lizin vindt dit een groot probleem. Op deze wijze heeft men immers geen enkel overzicht van wat de reële impact van de Tsjernobilramp is geweest.

De heer Gardner erkent dit. Er worden slechts fragmentarisch vaststellingen genoteerd maar het belangrijkste voor UNDP is de slachtoffers een nieuw levensperspectief te geven.

Mevrouw Lizin verklaart geïnteresseerd te zijn in statistieken over migratie bij jongeren vanuit Tsjernobil.

1.2.3. Bezoek aan de visa-afdeling van de Belgische ambassade van Kiev

Mededelingen door een visa-agent

­ Er worden door de ambassade geen visa meer verstrekt voor « karakterdanseressen ». Aangezien de Belgische ambassade ook bevoegd is voor het Groothertogdom Luxemburg, wijkt men nu voor aanvragen voor het Groothertogdom Luxemburg voor karakterdanseressen uit naar Moskou;

­ veel joodse Oekraïners gaan naar Antwerpen met een Israëlisch paspoort, zij hebben geen visum nodig; het gaat vooral om welstellende zakenmensen;

­ in verband met de weigering van een visumaanvraag door de Dienst Vreemdelingenzaken van het ministerie van Binnenlandse Zaken (DVZ) wordt erop gewezen dat DVZ elke weigering moet motiveren. Een weigering is echter aanvechtbaar in beroep, zo blijkt uit de rechtspraak. Dit leidt ertoe dat DVZ minder visa-aanvragen weigert dan een aantal jaren terug;

­ de medewerking van de politie in België met de visa-afdeling van de ambassade is voor verbetering vatbaar;

­ de Belgische ambassade weigert te werken met reisbureaus, maar Frankrijk, Italië, Duitsland en Spanje ­ ook Schengenlanden ­ doen het wel;

­ uit de praktijk blijkt dat de meeste visa-aanvragen worden ingewilligd. Er is meestal geen reden om te weigeren wanneer alle vereiste documenten in orde zijn. De meeste mensen leggen authentieke documenten voor. Aangezien het gemakkelijk is voor Oekraïners met geld om officiële documenten te kopen, zijn er zo goed als geen valse documenten in omloop.

1.2.4. Inleidende uiteenzetting door de heer Holden, vertegenwoordiger van de Europese Unie in Oekraïne

De voornaamste bestemmingslanden voor de mensenhandel van vrouwen vanuit Oekraïne zijn de Balkan, het Midden-Oosten en Turkije, bevestigt ook de heer Holden.

1.2.5. Vragen

Verband aanwezigheid NAVO-troepen en netwerken van vrouwenhandel

Er zijn de heer Holden geen statistieken bekend over een link tussen de aanwezigheid van NAVO-troepen en netwerken van vrouwenhandel.

Mevrouw Lizin wijst erop dat er wel degelijk linken worden vermoed tussen netwerken van mensenhandel en de aanwezigheid van NAVO-troepen. Zij vindt dit feit verwerpelijk en wil een Europese analyse van dit fenomeen.

De heer Wille stelt vast dat er blijkbaar een stilzwijgende afspraak bestaat dat men de publieke opinie over dit fenomeen niet zou alarmeren.

EU-programma's in strijd tegen mensenhandel

De heer Holden geeft volgend overzicht van de bestaande EU-programma's in Oekraïne met betrekking tot mensenhandel :

1º EU-Programma in samenwerking met de Verenigde Naties.

2º Andere programma's in samenwerking met NGO's : La Strada (NGO) werkt voornamelijk rond preventie (Hotlines) maar ook rond de bescherming van het slachtoffer en onderwijs.

3º Het grootste project werd opgestart in 2001 : 1 miljoen euro werd ter beschikking gesteld voor de volgende projecten : preventie en bescherming van terugkerende vrouwen. Recentelijk werd door de Oekraïense overheid een budget ter beschikking gesteld voor preventie. Er wordt goed samengewerkt en er is ook een informatiecampagne gevoerd op regionale TV-stations.

De boodschap die men wil geven is te wijzen op de gevaren van werken in het buitenland. De heer Holden is echter van mening dat de meeste mensen ervan uitgaan dat het hen niet zal overkomen en dat preventiecampagnes hen niet zullen beletten naar het buitenland proberen te gaan.

Mevrouw Thijs wenst te vernemen waar jonge meisjes terecht kunnen met vragen over mogelijke jobs in het buitenland.

De heer Holden antwoordt dat zowel La Strada als andere NGO's aan informatieverstrekking doen. Omwille van de uitgestrektheid van een land als Oekraïne is het echter moeilijk om iedereen te bereiken.

Mevrouw Thijs suggereert dat men met een infobus heel Oekraïne zou kunnen laten doorkruisen.

Mevrouw Lizin vraagt of het niet zinvol zou zijn om via de kerk aan informatieverstrekking en sensibilisering te doen.

De heer Holden beaamt dat dit voor West-Oekraïne zeker het geval is maar niet voor Oost-Oekraïne. Het beste medium voor een informatiecampagne is de televisie.

De heer Wille wenst te weten of er reeds resultaten zijn geboekt door de Oekraïense politie en justitie bij het vervolgen van mensenhandelaars.

De heer Holden antwoordt dat er de laatste twee jaar efficiënter wordt opgetreden tegen de mensenhandelaars. De nationaliteit van de organisatoren van de mensenhandel is echter minder bekend. Het gaat om kleinere netwerken met familiebanden.

Er zijn in Boekarest (Roemenië) ook Oekraïense mensenhandelaars voor prostitutie actief.

EU-programma met betrekking tot de grenswachters

De heer Holden bevestigt dat de EU in deze nauw samenwerkt met IOM die vooral in training voorziet van de grenswachters.

De heer Wille is van oordeel dat er twee opties zijn voor de Europese Unie : ofwel het nemen van bilaterale initiatieven (bij voorbeeld vorming van politiemensen), ofwel multilaterale initiatieven ondersteunen. Wat is de piste die door de EU wordt bewandeld ?

Mevrouw Lizin wenst te vernemen wat concreet de inhoud is van het EU-programma met betrekking tot de grenswachters.

De heer Holden verduidelijkt dat de EU een budget uittrekt van 45 miljoen euro per jaar. Er is beslist dat een kwart van dit budget naar interne veiligheid zal gaan.

Hij bevestigt dat de EU inderdaad trainingsprogramma's voor de Oekraïense grenswachters mee heeft opgezet.

Op vraag van mevrouw Lizin wat de houding is van de EU met betrekking tot de oostgrens van Oekraïne, antwoordt de heer Holden dat er over deze problematiek discussies aan de gang zijn en dat de grenswachters meer middelen hebben gevraagd.

De heer Wille merkt op dat het ­ gezien de uitgestrektheid van de Oostgrenzen ­ een onmogelijke taak moet zijn om deze grenzen op een sluitende wijze te controleren.

De heer Holden voegt hieraan toe dat de inwoners van de oostelijke oblasten (provincies) de oostgrens niet noodzakelijk als een officiële grens beschouwen.

De heer Wille is van oordeel dat de enige oplossing tot het stoppen van deze migratiestroom een economische oplossing is in de landen van oorsprong zelf, ook voor Oekraïne.

Maar hij wijst erop dat deze landen hiervan niet altijd het belang inzien. Zo komen er bijvoorbeeld in de Filipijnen veel buitenlandse deviezen binnen van Filipijnen die in het buitenland werken.

De ambassadeur verduidelijkt dat de economische cijfers voor Oekraïne veelbelovend zijn maar dat er geen verdeling van de rijkdom is tussen de Oekraïense inwoners onderling. Veertig miljard dollar verlaat Oekraïne jaarlijks.

Wat de grensbewaking betreft, wijst de consul erop dat men van Oekraïne niet mag verwachten wat zelfs Spanje, Griekenland en Italië niet hebben gerealiseerd en nog niet kunnen.

Kwestie Moldavië

Op vraag van mevrouw Lizin wat er is van de problemen aan de grens tussen Oekraïne en Moldavië, antwoordt de heer Holden dat hierover wordt onderhandeld tussen Oekraïne en Rusland maar dat er momenteel geen oplossing in het verschiet ligt. Transnistrië blijft grotendeels een open grenslijn. Men discussieert over de bevoegdheid over de grens terzake. De EU-beslissing van Yalta wordt wel uitgevoerd. Er is een project aan de grens lopende maar het belangrijkste is dat er een bilaterale overeenkomst wordt afgesloten tussen Oekraïne en Rusland.

De heer Wille vraagt of de EU optreedt als onderhandelaar tussen Oekraïne en Rusland.

De heer Holden antwoordt hierop bevestigend.

Hij verduidelijkt dat de EU-desk in Oekraïne op dit ogenblik 35 mensen telt maar zal uitgebreid worden tot 55.

Mevrouw Lizin heeft vastgesteld dat er nieuwe wapens worden geproduceerd. Wat weet de EU daarover ? De treinen met wapens, bestemd voor Rusland, zouden bovendien worden gestopt en zouden naar Odessa worden gebracht en dan verscheept naar waar ook ter wereld. Oekraïne is belangrijk als transportland voor wapens. Volgens de spreekster wordt er op deze wijze ook geëxporteerd naar de DRC en andere Afrikaanse landen, behorende tot de regio van de Grote Meren in Afrika.

De heer Holden antwoordt dat hij weet heeft van contacten maar verder niet op de hoogte is.

Algemene verhouding EU-Oekraïne

Mevrouw Thijs wenst te weten of de EU investeert in de Oekraïense industrie.

De heer Holden bevestigt dit en verduidelijkt dat er wordt onderhandeld tussen Oekraïne en EU over bilaterale akkoorden.

De heer Holden verduidelijkt nog dat er per kwartaal een EU-rapport wordt gemaakt over de toestand in Oekraïne.

De heer Wille is van oordeel dat de actieve aanwezigheid van de EU zeer belangrijk is gezien de ligging van Oekraïne en de uitgestrektheid van het land. Ofwel blijft EU waarnemer, ofwel gaat men op bilaterale wijze werken aan de toekomst van Oekraïne.

Op de vraag van mevrouw Lizin wat de politieke analyse is over de situatie van Oekraïne, antwoordt de heer Holden dat er heel wat problemen zijn : er bestaat tot nog toe geen intern politiek akkoord over hoe Oekraïne zou moeten worden bestuurd.

Oekraïne is nog op zoek naar de eigen identiteit. Daarna zal men pas kunnen discussiëren over mogelijke EU-aansluiting of aansluiting bij Rusland.

Oekraïne is een nieuw land, het is gecreëerd ten tijde van de vroegere Sovjet-Unie.

De ambassadeur vult aan dat de notie « coalitieregering » iets anders betekent in Oekraïne dan in West-Europa. In Oekraïne is er ook nog geen consensus over aansluiting bij de EU. De mogelijkheid om kandidaat-lidstaat te worden, is nog niet voor iedereen een uitgemaakte zaak.

Bij zijn gesprekken met Oekraïense jongeren stelt de ambassadeur vast dat de jongeren enkel in Oekraïne willen blijven als de lokale situatie zich zou verbeteren.

Maar pas na de presidentsverkiezingen in 2004 zal de mogelijkheid van een verandering van regime zich voordoen, volgens de ambassadeur.

Wat de situatie van Moldavië betreft, is de verdienste van de bijeenkomst in Yalta tijdens het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie dat er opnieuw discussie mogelijk is. De drie partijen hebben afgesproken om elkaar zonder nieuwe agendapunten opnieuw te zien.

Verdeeldheid tussen de Schengenpartners met betrekking tot de visaverstrekking

De heer Wille wenst te vernemen wat de houding van de EU ten aanzien van Oekraïne zou moeten zijn. Hij wijst erop dat bijvoorbeeld de Oekraïense ambassade in Brussel niet begrijpt waarom de visumplicht voor Oekraïne gehandhaaft blijft, terwijl dit niet het geval is voor bijvoorbeeld Roemenië.

De ambassadeur wijst er bovendien op dat België economische belangen te verdedigen heeft in Oekraïne.

De heer Wille stelt, voor wat de visumproblematiek betreft, vast dat de Schengenpartners elk hun eigen politieke agenda hebben. Wat is bijvoorbeeld de oorzaak van het conflict tussen de verschillende vertegenwoordigingen van de Schengenlanden met betrekking tot de reisbureaus ?

De verbindingsofficier antwoordt dat Duitsland wenst te blijven werken met wat zij « bona fide »-reisbureaus noemen, terwijl andere EU-lidstaten, zoals België, weigeren visa af te leveren via reisbureaus.

Mevrouw Lizin stelt vast dat Duitsland een zeer hoog immigratiecijfer aanvaardt : namelijk 40 000 personen per jaar.

De heer Wille maakt zich zorgen over de verschillende houding van de Schengenpartners in de toekenningsprocedures voor Schengenvisa.

1.3. Tweede werksessie : IOM (de heer Larson) en La Strada (mevrouw Cherepakha) en OVSE (mevrouw Wohlmuther)

1.3.1. Situering van de werkzaamheden van La Strada door mevrouw Cherepakha

De Internationale NGO « Foundation against trafficking in women » richtte op het einde van de jaren 90 het La Strada-programma op dat preventief wil optreden tegen vrouwenhandel vanuit Centraal en Oost-Europa. Het programma wordt gefinancierd door de Nederlandse regering, de Europese Unie (TACIS) en het Wereldvrouwenfonds.

Het internationaal vrouwenrechtencentrum « La Strada-Oekraïne » werd in maart 1998 door de Oekraïense minister van Justitie als niet-gouvernementele organisatie erkend.

De projecten van het centrum werden door verscheidene instanties gefinancierd, zowel internationaal als nationaal.

De belangrijkste activiteiten van « La Strada-Oekraïne » zijn :

­ bijstand aan slachtoffers van mensenhandel;

­ verzekeren van een telefonische permanentie (« hot line ») : deze noodlijn ontving reeds meer dan 11 000 oproepen. Het betreft voor het grote deel jongeren die weg willen uit Oekraïne;

­ onderzoek naar het probleem van geweld tegen vrouwen;

­ opbouw van expertise van wetgeving met betrekking tot de status van de vrouw in Oekraïne;

­ vorming verstrekken aan jongeren met betrekking tot de problemen van vrouwenrechten, preventie van vrouwenhandel en andere vormen van geweld en uitbuiting;

­ samenwerking met de massamedia, verspreiden van informatie over het probleem;

­ materiaal, bulletins en pamfletten opstellen met betrekking tot mensenhandel;

­ organiseren van seminaries en conferenties;

­ samenwerking met de regering en NGO's in en buiten Oekraïne met als doelstelling vrouwenhandel te vermijden en bijstand te verzekeren aan de slachtoffers van de mensenhandel;

­ samenwerking met justitie, politie en advocaten met het oog op de optimalisering van de Oekraïense wetgeving inzake mensenhandel en de bescherming van slachtoffers van mensenhandel.

1.3.2. Vragen

Visa-aanvragen voor Schengenlanden

De heer Wille wenst te vernemen waarom er zoveel aanvragen voor visa zijn voor Duitsland en niet voor België.

De heer Larson (IOM) antwoordt dat de betrokkenen op een zo eenvoudige wijze aan een visum proberen te geraken. Migratie is vaak gebaseerd op persoonlijke contacten. Het is door feiten (rechtszaken) vastgesteld dat er meer georganiseerde criminaliteit aanwezig is in Duitsland en dat de Oekraïners daarvoor verantwoordelijk zijn.

Mevrouw Wohlmuter (OVSE) wijst erop dat de Oekraïense georganiseerde criminaliteit in Duitsland goede contacten heeft en bijgevolg ook netwerken kan uitbouwen. Dit heeft te maken met de Joodse netwerken en de netwerken via de Duitsers van oorsprong die in Oekraïne verblijven.

Werking La Strada

Mevrouw Thijs vraagt naar de mogelijkheid van het organiseren van gratis hot lines, ook voor de provincies in Oekraïne.

Mevrouw Cherepakha antwoordt dat dit tot nog toe niet mogelijk was maar dat eraan wordt gewerkt. Men zoekt naar geld om gedecentraliseerde hot lines te organiseren.

Er wordt tevens op gewezen dat er veel vragen zijn, ook van ouders, niet alleen van de jongeren zelf. Zo wordt er gevraagd naar fiabiliteit van agentschappen die werk aanbieden. De betrouwbaarheid van dergelijke agentschappen kan geverifieerd worden bij het Oekraïense ministerie van Economische Zaken.

Op vraag van de heer Wille of La Strada bedreigd wordt door de georganiseerde misdaad, wordt geantwoord dat dit in het begin wel het geval was toen La Strada de eerste actieve NGO was. Maar het was moeilijk om na te gaan welke groeperingen staken achter de bedreigingen. Nu zijn er meer NGO's actief en ook sociale assistenten en dergelijke en is de bedreiging verminderd.

De samenwerking tussen La Strada en de andere NGO's met de Oekraïense overheden, verliep aanvankelijk moeizaam maar lijkt nu verbeterd. Men kan zelfs spreken van een positieve houding vanwege de overheid. In elke provincie is er nu een ministerieel departement bevoegd voor mensenhandel. La Strada organiseert workshops met hen.

Op vraag van de heer Wille hoe zij de problemen met de visafraude ervaren, wordt als volgt geantwoord : op het eerste zicht lijkt er geen probleem te bestaan om aan visa te geraken maar werknemers van La Strada ondervinden wel moeilijkheden om bijvoorbeeld naar internationale conferenties te gaan.

Voor wat de adviesverstrekking betreft, zal La Strada nooit aanraden met een toeristenvisum het land te verlaten om werk te zoeken. Er wordt duidelijk gewezen op de beperktheden om te werken met toeristische visa. Er wordt ook verwezen naar NGO's om juridische uitleg te verschaffen.

Er komen veel vragen van studenten die studeren en werken in het buitenland wensen te combineren. La Strada verwijst hen door naar de ambassades/consulaten van de betrokken landen.

De heer Wille wijst erop dat er in de Westerse landen een tendens bestaat om minder met NGO's maar meer bilateraal met de ministeriële diensten van Oekraïne te werken.

La Strada vindt dit geen goede werkwijze. De mensen in Oekraïne hebben door de band genomen meer vertrouwen in de NGO's dan in de ministeriële diensten.

Op vraag van mevrouw Lizin, antwoordt men dat de klanten van La Strada voor 99 % de Oekraïense nationaliteit hebben. Zij die over een Israëlisch paspoort beschikken, vormen hiervan slechts een klein onderdeel.

Op vraag van de heer Wille of de meeste personen willen vertrekken naar het buitenland om in de prostitutie te werken, antwoordt men dat de betrokkenen dit niet aan La Strada melden. La Strada wijst hen wel op de gevaren.

Op vraag van mevrouw Lizin, antwoordt men dat La Strada ook oog heeft voor de lokale prostituees maar dat er hiervoor specifieke NGO's bestaan. Er zijn echter ook bewijzen van mensenhandel binnen Oekraïne zelf.

Oekraïense Strafwetboek

Het huidige artikel 303 van het Oekraïense Strafwetboek bepaalt dat zowel pooierschap als prostitutie strafbaar zijn. Mevrouw Lizin wijst in dit verband op de bestaande Zweedse wetgeving en de Franse en Belgische (22) wetsvoorstellen terzake om de klanten van prostituees te straffen. Zij wenst de visie van La Strada op deze voorstellen te kennen.

La Strada heeft hierover geen officieel standpunt. In elk geval zijn de klanten volgens de Oekraïense wetgeving niet strafbaar.

Op vraag van de heer Verreycken of er feedback bestaat tussen La Strada en organisaties in de Westerse landen die slachtoffers van mensenhandel opvangen, zoals bijvoorbeeld Payoke, Pag-Asa en Sürya in België, wordt ontkennend geantwoord. Als er al sporadische contacten, zijn, dan worden daarvan geen statistieken opgemaakt.

1.3.3. Uiteenzetting door mevrouw Wohlmuter, vertegewoordigster van OVSE

Mevrouw Wohlmuter wijst er, bij wijze van inleiding, op dat de Oekraïense regering ernaar streeft het OVSE-bureau in Oekraïne te sluiten. De aanwezigheid van dit bureau zou immers aan de buitenwereld de indruk geven dat er problemen zouden zijn in Oekraïne. Het OVSE-bureau geeft dan ook geen rapporten meer door aan Wenen maar heeft enkel nog een mandaat om Oekraïne te helpen om dichter bij de Europese en Atlantische structuren aan te leunen.

De hoofdmoot van de werkzaamheden van het OVSE-bureau zou betrekking moeten hebben op economische en leefmilieudossiers.

Ondertussen wordt er toch nog gewerkt rond mensensmokkel en visaproblematiek. Zo werkt het OVSE-bureau mee aan de training van mensen die de hotlines bedienen van La Strada. Ook wordt er steun gegeven aan lokale NGO's om projecten in scholen op te zetten ter preventie van mensenhandel.

Er staat een nieuw project in de steigers dat tot doel heeft de slachtoffers van mensenhandel te beschermen : men heeft immers vastgesteld dat de slachtoffers zeer terughoudend zijn om te getuigen tegen de mensenhandelaars.

Mevrouw Wohlmuter wijst erop dat Oekraïne ook een bilateraal akkoord met Turkije heeft afgesloten om Oekraïense slachtoffers van mensenhandel terug op te nemen maar onderweg blijken er nogal wat mensen te verdwijnen.

Het OVSE-bureau werkt nauw samen met La Strada in Oekraïne, Wit-Rusland en Moldavië.

1.3.4. Inleidende uiteenzetting door de heer Larson, vertegenwoordiger van IOM

IOM werkt over de hele wereld en heeft wereldwijd 70 projecten en het IOM-bureau waarvoor hij werkt, is ook bevoegd voor Wit-Rusland en Moldavië.

Oekraïne is één van de belangrijkste landen van oorsprong in Europa voor wat de handel in vrouwen en kinderen betreft met het oog op gedwongen prostitutie. Deze slachtoffers van mensenhandel lopen grote risico's : blootstelling aan SOA's (seksueel overdraagbare aandoeningen), HIV inbegrepen, aanslepende infecties en andere gezondheidsproblemen, ongewenste zwangerschappen, fysieke trauma's van herhaalde slagen, psychologische problemen ten gevolge van misbruik, verslaving aan alcohol en drugs.

De IOM-programma's ter bestrijding van mensenhandel in Oekraïne hebben tot doel de slagkracht van de overheden en de civiele maatschappij te verhogen in de strijd tegen de mensenhandel.

Er wordt ingespeeld op drie noden :

­ preventie, door informatiecampagnes om de publieke opinie te sensibiliseren;

­ vervolging en strafbaarstelling van mensenhandel door de Oekraïense politie en justitiële diensten te versterken;

­ bescherming, door de slachtoffers van mensenhandel bij te staan bij hun reïntegratie.

In 2001 voerde de IOM-Kiev, met steun van de Europese Commissie, het programma « Het bestrijden van de vrouwenhandel : Oekraïne » uit.

In 2002 breidde IOM-Kiev, met steun van SIDA (Swedish International Development Cooperation Agency), zijn activiteiten uit met de uitvoering van de twee volgende projecten : « Het bestrijden van de vrouwenhandel in Oekraïne : bescherming en bijstand bij reïntegratie » en « Het bestrijden van de vrouwenhandel in Oekraïne : vervolging en strafbaarstelling ».

Beide projecten worden uitgevoerd in partnerschap met NGO's en de Oekraïense overheid, inzonderheid de interministeriële coordinatie groep die wordt voorgezeten door de vice-eerste minister van Oekraïne. De projecten bieden ondersteuning aan het « Globale programma ter bestrijding van mensenhandel voor 2002-2005 » dat werd goedgekeurd door de Oekraïense regering op 5 juni 2002 (23).

Wat concreet de strijd tegen de visafraude betreft, wijst de heer Larson erop dat er recentelijk mensenhandelaars in Oekraïne werden opgepakt en op hun strafzaak wachten.

IOM-Kiev heeft samen met Israël een shelterprogramma opgestart ter bescherming van de slachtoffers van mensenhandel aangezien Israël een zeer groot land van bestemming is voor Oekraïense vrouwen.

De heer Larson werkte reeds vroeger in Sarajevo rond mensenhandel en prostitutie. Volgens hem is er geen duidelijke link met de aanwezigheid van de VN-troepen.

De grootste « gebruikersgroep » van de prostitutie zijn de lokale gemeenschap en inzonderheid de lokale politie. Er werden, naar aanleiding van het vaststellen van laakbare feiten, ook sancties getroffen : zo werd een groot aantal politieofficieren van bijvoorbeeld VN-Sifpol naar huis gestuurd.

Wat de VN-troepen betreft, is het volgens de heer Larson zo dat zij voornamelijk tijdens hun « R&R » prostituees bezoeken in Hongarije, Kosovo, Turkije, ... en dus niet op het grondgebied van de Europese Unie.

De landen waar de mensenhandel het meest aanwezig is en dit op een zeer gewelddadige wijze, zijn Montenegro en ex-Joegoslavië. In geen van beide landen is er nog een militaire aanwezigheid van VN-troepen. Volgens de bevindingen van de heer Larson zijn de toestanden met betrekking tot de mensenhandel het ergst in de Balkan : er is een markt voor handel in mensen en er is geen rechtstaat.

1.3.5. Vragen

Balkan

De heer Wille is van oordeel dat er een oorzaak moet zijn voor de concentratie in de Balkan. Hij vraagt of het te maken heeft met moslimgemeenschap daar.

De heer Larson geeft toe dat hij op deze vraag geen antwoord heeft.

Oekraïense strafwet

Wat de evaluatie van de huidige Oekraïense strafwet inzake mensenhandel betreft, wijst de heer Larson erop dat het strafbaar stellen van de prostituees geen goede maatregel is. De pooiers gebruiken dit gegeven als een afdreigmiddel tegen prostituees die aangifte zouden wensen te doen bij de politiediensten. IOM heeft, dankzij het EU-programma in 2001, 204 assistenten verspreid over de verschillende Oekraïense provincies (oblasten) en ervoor gezorgd dat 170 officieren in de verschillende provincies werden aangesteld in nieuw opgerichte « departementen ter bestrijding van mensenhandel ».

In 2001 werden er in Oekraïne 91 strafzaken ingeleid die betrekking hebben op mensenhandel. Dit is zeer veel in vergelijking tot andere Europese landen.

De Oekraïense politie werkt nauw samen met Scotland Yard, Interpol, Europol en dergelijke ... Ook met het lokale openbaar ministerie wordt er goed samengewerkt door IOM. IOM probeert ook op dezelfde wijze samen te werken met Moldavië.

Bilaterale samenwerking

De heer Wille verklaart een duidelijk voorstander te zijn van een bilateraal akkoord tussen België en Oekraïne in het kader van politionele samenwerking.

De verbindingsofficier verduidelijkt dat er wordt gewerkt aan een bilateraal akkoord ... en dat hij persoonlijk ook voorstander is van een dergelijk akkoord.

De heer Wille is geïnteresseerd te vernemen hoe de jurisdictionele pijler van een dergelijk akkoord er zou kunnen uitzien. Hoe is het gesteld met het gerechtelijke systeem in Oekraïne ?

De heer Larson antwoordt dat er problemen zijn en dat IOM daarom eigen advocaten betaalt om op te treden. Er zijn echter wetsontwerpen ingediend in het Oekraïense parlement om aan de toestand te verhelpen.

De straffen die doorgaans tegen mensenhandelaars worden uitgesproken in Oekraïne bedragen 6 tot 7 jaar gevangenisstraf. In Oekraïense gevangenissen kan dit zeker niet als een pretje worden beschouwd ...

In de Oekraïense strafwet is bovendien bepaald dat mensenhandelaars in minderjarigen (in dit geval is dit minder dan 16 jaar oud) nog strenger worden gestraft.

Preventie en rehabilitatie

IOM heeft in 2002 een rehabilitatiecentrum opgestart in Kiev en het openbaar ministerie stuurt regelmatig slachtoffers door : het openbaar ministerie heeft immers begrepen dat getraumatiseerde slachtoffers die niet goed opgevangen worden in de rechtbank niet als nuttige getuigen kunnen optreden.

IOM heeft meegewerkt aan publicaties over de georganiseerde criminaliteit in Oekraïne en heeft daarvoor ook mensen die actief zijn in de georganiseerde criminaliteit geïnterviewd.

Er wordt verder nauw samengewerkt met NGO's rond verschillende programma's : zo werden er twee video's opgenomen in het kader van preventie. Eén video werd gemaakt in samenwerking met de Oekraïense regering. Er werden ook tv-spots opgemaakt die in prime time werden vertoond.

Organenhandel

Mevrouw Lizin heeft vastgesteld dat Oekraïne recentelijk een wetgeving ter bestrijding van organenhandel heeft goedgekeurd. Betekent dit dat organenhandel ook een probleem was in Oekraïne ?

De heer Larson antwoordt bevestigend.

Armoedebestrijding

Mevrouw Wohlmuter (OVSE) wenst nogmaals een oproep te doen om de armoede in Oekraïne te bestrijden. Op termijn is dit volgens haar de enige oplossing.

1.4. Derde werksessie : de heer Maksiuta (hoofd van het departement « Mensenhandel » bij de Oekraïense politie) en de heer Marchenko (« État-major van de Oekraïense Borderguards »)

1.4.1. Inleidende uiteenzetting door de heer Maksiuta

De heer Maksiuta geeft, bij wijze van inleiding, een overzicht van de maatregelen die de laatste jaren door Oekraïne werden genomen ter bestrijding van de mensenhandel.

Hij wijst erop dat de genese van deze wetgeving mede te vinden is in het lidmaatschap van Oekraïne van de Raad van Europa. Dit heeft voor gevolg dat Oekraïne bijkomende verplichtingen heeft gekregen.

Op 24 maart 1998 werd een artikel 124 ingevoerd in het Oekraïense Strafwetboek dat mensenhandel strafbaar stelde. Naar gelang van de omstandigheden zijn gevangenisstraffen voorzien van 3-15 jaar.

Oekraïne was het derde land binnen de Raad van Europa dat wetgeving terzake aannam.

In 2001 werd in Oekraïne een nieuw Strafwetboek van kracht. Het bestaande artikel betreffende de mensenhandel werd geamendeerd. Internationale waarnemers hebben de wijzigingen toegejuicht : het nieuwe artikel 149 van het Oekraïense Strafwetboek is op deze wijze in overeenstemming met internationale normen, zoals deze van de Verenigde Naties.

Tevens werden er 27 specifieke departementen « Mensenhandel » in het ministerie van Binnenlandse Zaken, gedecentraliseerd, opgericht. Deze departementen werken nauw samen met de lokale politiediensten in de provincies.

De politiediensten, de dienst « Veiligheid van de Staat » (SBU) en het parket-generaal hebben in 1999 een eerste speciaal programma uitgewerkt in de strijd tegen uitbuiting en handel van minderjarigen maar er waren niet genoeg financiële middelen om het programma tot een goed einde te brengen.

Op 5 juni 2002 werd echter door de Ministerraad het « Globale programma ter bestrijding van mensenhandel voor de periode 2002-2005 » goedgekeurd (24). Het voorziet in drie luiken :

1º preventie;

2º vervolging van de daders;

3º bescherming en opvang van de slachtoffers.

Er worden statistieken opgemaakt van het aantal strafzaken die betrekking hebben op mensenhandel :

Aantal ingeleide strafzaken met betrekking tot mensenhandel in Oekraïne

1998 2
1999 11
2000 42
2001 91
2002 (eerste 7 maanden) 68
   
Totaal 204

Het Oekraïense ministerie van Binnenlandse Zaken is van oordeel dat het werken rond preventie van mensenhandel het belangrijkste is.

In 2002 werden er reeds, op basis van het Oekraïense Strafwetboek, 112 gerechtelijke dossiers ingeleid tegen pooiers.

Tevens werden er 83 gerechtelijke dossiers ingeleid voor vervolging van verkoop van pornografisch materiaal (video's).

Ook dit jaar werd een criminele bende in Odessa, bestaande uit Oekraïners, Moldaven, Zwitsers en Noord-Amerikanen gevat. Zij misbruikten kinderen voor de aanmaak van pedopornografisch materiaal. Een deel van de produkten werd verspreid via internet.

Oekraïne heeft vanaf het begin goed samengewerkt met internationale organisaties, onder andere door het organiseren van seminaries en dergelijke. De heer Maksiuta verwijst tevens naar de infocampagne die opgezet werd door La Strada en IOM.

IOM en La Strada zijn ook als waarnemers aanwezig in de rechtbanken ter ondersteuning van de slachtoffers die als getuige optreden.

De politiediensten werken goed samen met de grenswachten (« borderguards »). In 2001 werden er verschillende trainingsessies voor de mensen van het terrein georganiseerd. Dankzij deze samenwerking werd zeer recent een criminele groep gearresteerd die vrouwen klaarmaakte voor transport naar Turkije.

De heer Maksiuta verwijst ook naar het project van IOM waarin een samenwerking met de Oekraïense overheidsdiensten is voorzien.

Hij geeft wel toe dat er nog steeds veel economische emigratie is.

Wat concreet de strijd tegen de mensenhandel betreft, erkent de heer Maksiuta dat het grootste probleem het verzamelen van de bewijslast tegen de mensenhandelaars is.

De verschillende departementen kampen ook met een tekort aan degelijke materiële ondersteuning.

Sedert 1 september 2001 worden de gerechtelijke dossiers inzake mensenhandel behandeld door politiediensten. Vóór die datum waren het de parketten die dat deden en zij waren hiervoor beter uitgerust.

Nu treedt het parket op als controleorgaan.

De samenwerking met de buitenlandse politiediensten verloopt stroef. Het bestaande systeem is niet efficiënt.

1.4.2. Vragen

Bestrijding van prostitutie

Mevrouw Lizin wijst erop dat zij in Moskou heeft geleerd dat de politie daar van oordeel is dat prostitutie één van hun mindere prioriteiten is. Is dit ook het geval voor de Oekraïense politie ? Doet men niet alsof voor de Westerse wereld ?

De heer Maksiuta antwoordt dat dit niet het geval is : Oekraïne werkt ernstig aan het probleem maar het verschil met Oekraïne is dat er in Rusland geen wetgeving ter bestraffing van prostitutie bestaat. Het gevolg is dan ook dat veel Oekraïense vrouwen overgebracht worden naar Rusland en van daaruit in de prostitutie belanden.

Het grote probleem waarmee Oekraïne sedert zeven jaar wordt geconfronteerd, is dat de sterftegraad hoger ligt dan de nataliteitsgraad. Jonge vrouwen verlaten massaal Oekraïne om in het buitenland te gaan werken. Op deze wijze echter financieren zij de georganiseerde criminaliteit in Oekraïne.

Uit statistieken van de Verenigde Naties blijkt, aldus de heer Maksiuta, dat de opbrengst van mensenhandel even groot is als die van de drugshandel, de handel in gestolen wagens en de wapenhandel. Het gaat met andere woorden over zeer veel geld.

Een probleem is wel, aldus de heer Maksiuta, dat slachtoffers weinig aangifte doen bij de politie. Maar dat is overal hetzelfde probleem. Bovendien is het niet altijd gemakkelijk om een onderscheid te maken tussen daders en slachtoffers wanneer het mensenhandel betreft.

Op vraag van mevrouw Lizin naar de toepassing van de Oekraïense strafwet op prostituees, antwoordt de heer Maksiuta dat het inderdaad klopt dat prostituees strafbaar zijn : de minimale straf bestaat uit een geldboete of 120 uren dwangarbeid. Hij is persoonlijk geen voorstander van louter administratieve straffen.

Visafraude

Wat de visafraude betreft, verduidelijkt de heer Maksiuta dat, indien zijn diensten bij de behandeling van een zaak met betrekking tot mensenhandel stoten op visafraude, zij dit ook behandelen.

Mensenhandel met bestemming Israël

Op de vraag van de heer Wille of er georganiseerde criminaliteit bestaat waarin personen van Israëlitische nationaliteit actief zijn, wordt door de heer Maksiuta bevestigend geantwoord.

Hij verduidelijkt dat bijvoorbeeld in 2001 een internationale groep actief was die bestond uit Russen, Oekraïners en Israëli's. Zij nodigden meisjes uit en zonden hen naar Moskou en een reisagentschap daar plaatste ze in toeristische groepen die dan richting Israël reisden. De meisjes kregen Russische paspoorten. Omwille van de goede organisatie van de bende, is de heer Maksiuta er zeker van dat het om een internationale bende ging.

Mevrouw Lizin wijst er bovendien op dat houders van een Israëlisch paspoort vrij zonder visum binnen de hele Europese Unie kunnen reizen.

De heer Wille heeft vernomen dat er voor 2001 en 2002 veel gerechtelijke dossiers zijn met betrekking tot mensenhandel waarbij personen van Israëlische nationaliteit betrokken zijn. Twee dossiers betroffen ook een groep Oekraïners en een groep uit Haifa. Deze zaken hadden betrekking op prostitutie.

De heer Maksiuta wijst erop dat 120 landen het Verdrag betreffende mensenhandel hebben ondertekend. De strijd hiertegen zou veel efficiënter kunnen verlopen wanneer al deze landen, zoals Oekraïne, seksuele exploitatie strafbaar zouden maken.

Op vraag van mevrouw Lizin of er statistieken bestaan van de betrokkenheid van groepen van derde landen bij mensenhandel, wordt ontkennend geantwoord.

De heer Maksiuta wijst er wel op dat het niet zo is dat de Israëlitische link beduidend meer voorkomt dan die met andere landen. In tegendeel, de belangrijkste linken met andere landen, zijn met Rusland, Turkije, Griekenland, de Verenigde Arabische Emiraten, de Balkan. Voor landen als Frankrijk, België en Nederland zijn er slechts één of twee linken in dossiers gevonden.

Hij wijst er bovendien op dat, dankzij het sluiten van een bilateraal akkoord met Turkije, er nu op een veel efficiëntere wijze met de Turkse politie kan worden samengewerkt.

Verband prostitutie-wapenhandel ?

Op de vraag van de heer Wille of er reeds verbanden zijn gevonden tussen prostitutie en wapenhandel, wordt door de heer Maksiuta ontkennend geantwoord. Vrouwen worden wel ingezet als koeriers voor diamanten, goud en drugs.

1.4.3. Inleidende uiteenzetting door de heer Marchenko ­ hoofd van de grenswachten « Borderguards »

De heer Marchenko verwijst, bij wijze van inleiding, naar het besluit nr. 766 dat door de Oekraïense regering op 5 juni 2002 werd aangenomen ter goedkeuring van het globaal programma ter bestrijding van de mensenhandel voor 2002-2005. In dit besluit worden ook de hoofdopdrachten voor de grenswachten opgenomen voor de periode 2002-2005.

In één zin komt deze taak neer op het fysiek bestrijden van mensensmokkel met respect voor de potentiële slachtoffers van de mensenhandel. Uit de grenscontroles blijkt dat vrouwenhandel voornamelijk gebeurt via groepen van « danseressen, modellenbureaus en dergelijke ». In 2001 zijn meer dan 3 000 vrouwen vertrokken uit Oekraïne. Vaak beschikken zij over de juiste papieren of gaat het om « juiste documenten » waarop valse gegevens worden ingevuld.

Het probleem is dan ook dat bij de controle van de papieren, men niet altijd kan vaststellen dat er sprake is van visafraude.

Bovendien blijkt, aldus de heer Marchenko, dat de meeste vrouwen wel weten dat zij in het buitenland in de prostitutie zullen worden tewerkgesteld.

De meeste vrouwen vertrekken met Oekraïense paspoorten naar Israël, Engeland, Turkije, Griekenland, Bosnië. Soms maken zij ook gebruik van Russische paspoorten waarop valse gegevens worden ingevuld.

De heer Marchenko betreurt het vooral dat vele ambassades toch nog visa afleveren.

Het heeft volgens hem te maken met het principe van vraag en aanbod : er is in de betrokken landen vraag naar prostituees, de meisjes willen graag veel geld verdienen en de tussenpersonen verdienen goed aan de handel.

1.4.4. Vragen

Grenscontroles

De heer Wille concludeert uit hetgeen de heer Marchenko zegt dat er aan de grenzen blijkbaar niet veel arrestaties worden verricht aangezien de betrokkenen meestal over legale en geldige reisdocumenten beschikken.

De heer Marchenko beaamt dit. Alle Oekraïners hebben immers wettelijk het recht om te reizen.

Op vraag van mevrouw Lizin antwoordt de heer Marchenko dat meer dan 50 % van de personen die aan de grens worden tegengehouden niet de Oekraïense nationaliteit bezitten.

Op haar vraag wat er met deze mensen gebeurt, antwoordt hij dat deze personen in kampen worden opgevangen.

De heer Marchenko wijst er bovendien op dat illegale immigratie ook mensenhandel is. Er is een wettelijke basis voor om in het buitenland, zelfs indien de betrokkene een Oekraïens visum heeft, zijn bewegingsvrijheid te beperken.

Op vraag van de heer Wille hoeveel grenswachters Oekraïne heeft, antwoordt de heer Marchenko dat er 45 000 grenswachters zijn, verdeeld over 214 transferpunten.

Op vraag van mevrouw Lizin of het allemaal oud-russische grenswachters betreft, antwoordt de heer Marchenko ontkennend. Na de onafhankelijkheid van Oekraïne, werden er eigen diensten opgericht. Het zijn militairen die de grensbewaking voor hun rekening nemen. Bij de oprichting van deze diensten heeft men gerecruteerd bij de Oekraïense bevolking.

De heer Marchenko voegt nog toe dat men niet alleen een grenscontrole uitvoert op de voorziene posten maar dat er helikopters ingezet worden om het hele grensgebied te bewaken.

Op vraag van mevrouw Lizin of er geen ex-KGB-leden werkzaam zijn bij de grenswachters, wordt ontkennend geantwoord. De oud-KGB is omgevormd geworden tot SBU, de nieuwe « dienst Veiligheid van de Staat » van Oekraïne.

Voor de kaders van de grenswachten is er een speciale kaderschool opgericht op universitair niveau. Het is een militaire academie.

Mevrouw Lizin wenst te weten hoe lang de grens met Rusland en de grens met Transnistrië is.

De heer Marchenko antwoordt dat de grens met Rusland 2 000 km bedraagt, de grens met Wit-Rusland 1 000 km en de grens met Moldavië ook 1 000 km.

Hij wijst er nog op dat er geen visumplicht bestaat voor personen uit Wit-Rusland, Moldavië of Rusland. De paspoorten worden echter wel gecontroleerd. Hetzelfde geldt voor Turkmenistan.

Het is de bedoeling om op termijn alle internationale paspoorten van alle ex-Sovjet-Unielanden te controleren.

Transnistrië

Op verzoek van mevrouw Lizin wat de situatie in Transnistrïe (Tiraspol) is, wordt geantwoord dat deze situatie « dynamisch » kan worden genoemd. Juist omwille hiervan heeft de Europese Commissie steun toegezegd voor het programma van de Oekraïense grenswachters.

Concreet is er op de grens tussen Oekraïne en Moldavië één controlepost voorzien per 20 km. De EU eiste slechts één controlepost per 25 km.

Volgens de heer Marchenko is dit concrete probleem nu opgelost. Het was een poging van Moldavië om het probleem « Transnistrië » op te lossen op kosten van Oekraïne.

Op vraag van mevrouw Lizin of Oekraïne Transnistrië aanvaardt, antwoordt de heer Marchenko dat Oekraïne Moldavië aanvaardt, maar niet tussenkomt in het conflict met Transnistrië.

Mevrouw Lizin wenst bovendien te weten hoe de wapentransporten geregeld zijn.

De heer Marchenko antwoordt dat er hiervoor een Verdrag tussen Rusland, Oekraïne en Moldavië is afgesloten dat bepaalt hoe de controle van waren moet gebeuren door de douane. Het is niet de taak van de grenswachters om dat te controleren.

De EU heeft daarover volgens hem nooit vragen gesteld.

Samenwerking met Westerse landen

De heer Marchenko is ervan overtuigd dat, ondanks het feit dat er altijd problemen zullen zijn, de Oekraïense controleprocedures toch als vrij efficiënt mogen worden beschouwd.

Er wordt goed samengewerkt met de Duitse federale grensbewaking, de Belgische immigratiediensten en de immigratiediensten van de VS. Er zal in speciale apparatuur worden geïnvesteerd om de grensbewaking nog te optimaliseren op korte termijn, zowel aan de grens met Transnistrië als aan de grens met Rusland en Wit-Rusland. Aan de meest problematische grensposten wordt de meeste aandacht besteed.

De heer Marchenko deelt nog mee dat de samenwerking met de Russische grenswachters zeer goed verloopt.

Hij benadrukt dat de inspanningen van de Oekraïense grenswachters reëel zijn : 6 000 illegale immigranten werden in 2002 op zes maanden tijd tegengehouden. Ook aan de Russische grens worden er personen tegengehouden. Deze personen komen bijgevolg Oekraïne niet binnen. De inspanningen aan de Oostgrens zullen bovendien nog vergroot worden.

1.5. Vierde werksessie : Oekraïense ombudsman ­ mevrouw Karpachova

1.5.1. Inleidende uiteenzetting door mevrouw Targulova

Mevrouw Targulova verontschuldigt mevrouw Karpachova : zij is weerhouden in Lviv wegens de recente vliegtuigramp.

Mevrouw Targulova brengt de genese van het huidige artikel 149 van het Oekraïense Strafwetboek met betrekking tot de bestraffing van mensenhandel in herinnering :

Artikel 124, 1º, van het Oude Oekraïense Strafwetboek voorzag ook reeds in de bestraffing van mensenhandel. Het was door toedoen van de ombudsman, mevrouw Karpachova, dat dit artikel in het Oekraïense Strafwetboek werd opgenomen.

Na de onafhankelijkheid van Oekraïne, stelde men echter vast dat kinderhandel in het kader van pedopornografie meer en meer voorkwam. Mevrouw Karpachova heeft toen, als toenmalig vertegenwoordigster van het parket-generaal, ook vastgesteld dat heel wat Westerlingen naar Oekraïne kwamen om kinderen te adopteren.

Deze kandidaat-adopteerders waren niet allemaal bona fide. Er werden dan ook gerechtelijke onderzoeken gestart en rechtszaken ingeleid.

Om de rechten van de Oekraïense kinderen te vrijwaren, drong het sluiten van bilaterale akkoorden zich op tussen Oekraïne en de landen van de kandidaat-adoptieouders.

Om de malafide mensenhandelaars te bestrijden, is dan ook de wet ter bestrijding van de mensenhandel totstandgekomen.

Na het in werking treden van de Oekraïense Grondwet en de afkondiging van de nieuwe wet op de mensenhandel, werd mevrouw Karpachova aangesteld als ombudsman. De functie van ombudsman is opgenomen in de Oekraïense Grondwet.

De hoofdtaak van de ombudsman in Oekraïne is te waken over de bescherming van de rechten van kinderen en van de mensenrechten in het algemeen.

President Koetsjma heeft aan de ombudsman ook gevraagd de strijd tegen de mensenhandel als een specifiek actieterrein op te nemen.

Ten gevolge van dit verzoek, werd een coördinatiecentrum opgericht ter bestrijding van de mensenhandel.

In juni 1999 werd de Nationale Coördinatieraad ter bestrijding van de mensenhandel opgericht. Tot deze coördinatieraad behoorden vertegenwoordigers van de ministers van Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken, douane, grenswachters, jeugd, onderwijs, justitie en arbeid, vertegenwoordigers van NGO's (onder andere La Strada) en ambassadeurs van bepaalde landen (bijvoorbeeld Turkije, Polen, Griekenland).

Deze coördinatieraad stelde het eerste Actieprogramma ter bestrijding van de mensenhandel op dat liep tot januari 2001.

Sedert oktober 2001 is een nieuw Strafwetboek van kracht in Oekraïne.

Tijdens de eerste lezing in het Parlement bleek dat het oude artikel 124, 1º, met betrekking tot de mensenhandel niet meer voorkwam in het nieuwe ontwerp van Strafwetboek.

Dankzij de tussenkomst van de ombudsman, werd opnieuw een artikel tot bestraffing van mensenhandel opgenomen in het Strafwetboek, namelijk artikel 149.

Na het aflopen van het eerste globaal programma in de strijd tegen de mensenhandel, heeft de ombudsman de resultaten ervan geanalyseerd en een tweede ontwerpprogramma opgesteld. Na heel wat moeizame discussies werd dit tweede globale programma op 5 juni 2002 goedgekeurd door de Oekraïense regering. Het tweede programma loopt tot 2005 en bestaat uit drie luiken : preventie, strijd tegen de mensenhandel en rehabilitatie van de slachtoffers. Onder meer voor deze derde pijler worden extra budgetten uitgetrokken, bijvoorbeeld microkredieten waarmee de slachtoffers zelf kleine bedrijfjes kunnen oprichten.

De Oekraïense ombudsman heeft goede contacten met de Poolse collega.

1.5.2. Vragen

Op vraag van mevrouw Thijs met welke concrete problemen de diensten van de ombudsman worden geconfronteerd, antwoordt mevrouw Targulova dat slachtoffers zich dagelijks rechtstreeks melden bij de ombudsman.

Nochtans heeft de ombudsman geen uitvoerende opdrachten maar werkt de dienst veeleer preventief.

De wet op de ombudsman heeft aan deze dienst veeleer een controlerende en een preventieve taak toevertrouwd in verband met mensenhandel.

Er wordt goed samengewerkt met de politiediensten, zowel met de mensen aan de top van het departement « Mensenhandel » als met de politiemensen op het terrein.

De politiemensen zullen ook speciaal opgeleid worden rond de problematiek van de mensenhandel, maar dit staat nog in de kinderschoenen. De politie kan gerechtelijke dossiers inleiden bij de rechtbank na toestemming van de procureur. Vorming van de politiediensten is dan ook aangewezen. Het probleem is dat de rechtszaken die betrekking hebben op mensenhandel vaak internationaal vertakt zijn.

Aanvankelijk werden er voornamelijk zaken ingeleid op verzoek van buitenlandse politiediensten maar de laatste tijd ook reeds op initiatief van de Oekraïense politiediensten. Zo zijn er reeds in Tsjechië, Slovakije en Roemenië Oekraïense daders van mensenhandel opgepakt.

De ombudsman informeert zich ook in het buitenland, bijvoorbeeld in Turkije, België en Griekenland.

In Israël tot nog toe niet.

Volgens mevrouw Tagulova doen er zich veel problemen voor met de Oekraïense slachtoffers in Griekenland.

Vertegenwoordigers van de ombudsman hebben in Griekenland Oekraïners ontmoet die in de prostitutie zijn terechtgekomen of bijvoorbeeld als huishoudster werken. De slachtoffers zelf worden wel opgepakt door de Griekse politie maar de werkgevers of de mensenhandelaars nooit.

Meer dan 30 % van de werkzaamheden van de ombudsman hebben betrekking op mensenhandel.

1.6. Vijfde werksessie : de heer H.J. Schmitt, zaakgelastigde van de ambassade Duitsland en de heer Neurohr, Bundeskriminalamt

Schengenpartners in verspreide slagorde

Op de vraag van senator Wille waarom de Duitse ambassade zoveel visa-aanvragen te verwerken krijgt en de Belgische niet (Duitsland zou immers op jaarbasis meer dan 200 000 visa afleveren), antwoordt de heer Neurohr als volgt. Duitsland heeft in Oekraïne het imago een paradijs te zijn. Duitsland weigert ongeveer 10 % van de visa-aanvragen. Dit is ongeveer hetzelfde percentage als de ambassades van de Schengenpartners.

In absolute cijfers is het verschil echter uiteraard zeer groot.

De heer Schmitt wijst erop dat ook de geografische ligging van Duitsland een rol speelt. Hij wenst in te gaan op concrete vragen maar niet op algemene kritiek. Op de Duitse ambassade zijn twaalf Duitse ambtenaren werkzaam op de visa-afdeling. Oekraïens personeel mag geen visa afleveren.

Er wordt goed samengewerkt met de Oekraïense politie en soms wordt samenwerking met agentschappen geweigerd, bijvoorbeeld een verzekeringsmaatschappij.

70 % van de aanvragen voor een Schengenvisum wordt door de Duitse ambassade afgeleverd. Spanje en Portugal waren tot voor kort ook geïnteresseerd in Oekraïense arbeiders : beide samen leveren ongeveer 40 000 visa af. De interesse van Portugal voor Oekraïense arbeiders lijkt echter terug te lopen.

De heer Schmitt wijst er bovendien op dat een ambassade wel een gegronde reden moet hebben om iemand te weigeren.

De Belgische consul wijst op feiten waaruit blijkt dat de Duitse ambassade niet steeds bereid is om in Kiev samen te werken met de ambassades van de andere Schengen-landen om tot gezamenlijke standpunten te komen.

De heer Wille leidt uit de verschillende verklaringen ook af dat er blijkbaar geen eenheid van visie bestaat bij de Schengenpartners voor wat de visumaflevering betreft. Hij wenst te weten of er hiervoor een verklaring bestaat.

De heer Schmitt wijst er allereerst op dat de Duitse ambassade enorme inspanningen heeft gedaan op het vlak van efficiëntie.

Op vraag van mevrouw Lizin of de terugkeer van de Oekraïners waaraan een visum werd afgeleverd wordt opgevolgd, wordt ontkennend geantwoord. De heer Neurohr verduidelijkt dat dit enkel gebeurt in geval van aanwijzingen dat het vanuit politieoogpunt nodig is.

Op vraag van mevrouw Lizin of er veel visa voor studenten worden afgeleverd, wordt ontkennend geantwoord. De aanvrager moet in dit geval een taalproef doen, een inschrijving aan een universiteit voorleggen, alsook een bewijs van voldoende bestaansmiddelen. Voor toeristenvisa wordt wel gekeken of betrokkenen voldoende inkomsten hebben om de reis te betalen via liquide middelen of een attest van de bank of een verklaring van de werkgever.

De heer Schmitt voegt nog toe dat, als een visum wordt geweigerd, de betrokkene een stempel van weigering in zijn paspoort krijgt. Maar er circuleren ook valse documenten. Vandaar dat de Duitse ambassade een machine heeft aangekocht om documenten te screenen.

De Belgische consul is van oordeel dat een dergelijke screening geen zin heeft. Volgens hem kunnen alle Oekraïners die over voldoende middelen beschikken aan legale, juiste documenten geraken.

De heer Schmitt onderlijnt nogmaals dat de Duitse ambassade alle richtlijnen die door de EU worden uitgevaardigd, strikt opvolgt en, ingeval er problemen zijn, deze bilateraal probeert op te lossen.

Hij wijst er ook op dat de Duitse ambassade in 2001 een ambtenaar naar Duitsland heeft teruggestuurd omdat deze de instructies van de ambassade niet opvolgde.

Mevrouw Lizin vraagt of het klopt dat de Duitse ambassade in Moldavië ten aanzien van medewerkers disciplinaire maatregelen heeft moeten nemen.

De heer Schmitt antwoordt bevestigend. Hij vult nog aan dat om die reden de Duitse ambassade in Kiev de equipes aan de loketten van de visa-afdeling dagelijks wijzigt.

Volgens een Belgische visa-agent is dergelijke maatregel niet voldoende. Hij beweert dat zelfs de Oekraïners zeggen dat er fraude is aan de ingang van de loketten van de Duitse ambassade.

De heer Schmitt bestrijdt dit.

De Belgische visa-agent wijst erop dat het ook de Duitse ambassade in Georgië is die visa heeft afgeleverd voor Georgiërs die in Antwerpen later criminele feiten hebben gepleegd.

De heer Neurohr, vertegenwoordiger van het Bundeskriminalamt, is van oordeel dat de samenwerking met de SBU, de Oekraïense veiligheidsdienst, goed verloopt.

Transnistrië ­ Moldavië

Op vraag van mevrouw Lizin hoe de betrokkenen de grens Transnistrië-Moldavië- Odessa inschatten, antwoordt de heer Neurohr dat de problemen aldaar gekend zijn. De Duitse grensbewakingsdiensten hebben een maand geleden aan Oekraïne voor één miljoen euro middelen overgemaakt voor scanners die aan de grens met Polen en Moldavië zouden worden ingezet.

De heer Schmitt bevestigt dat de Oekraïense grensbewaking en de douane vatbaar zijn voor corruptie. Dit is begrijpelijk gezien de lage lonen die aan hen worden uitbetaald. De steun van de Europese Commissie voor de organisatie van de grensbewaking is dan ook meer dan aangewezen.

Hij wijst er bovendien op dat men niet uit het oog mag verliezen dat er thans dagelijks ongeveer 750 000 transitvisa worden afgeleverd tussen Oekraïne en Polen. Dit zal, wanneer Polen deel zal uitmaken van het Schengenterritorium, een zeer zwaar probleem vormen voor Duitsland. Hetzelfde geldt voor Wit-Rusland.

Israël

Op vraag van de heer Wille of er een netwerk van vrouwenhandel bestaat vanuit Oekraïne naar Israël, antwoordt de heer Neurohr ontkennend. Er zijn hem wel concrete gevallen bekend, maar er is volgens hem geen zaak « Israël ».

Op vraag van mevrouw Lizin wat de stand van zaken is met betrekking tot de joodse emigratie, antwoordt de heer Schmitt dat de aankoop van de machine voor de Duitse ambassade om valse documenten op te sporen, in dit verband moet worden gesitueerd. Er is een afspraak tussen de Duitse Bondspresident en de vertegenwoordigers van de internationale joodse Gemeenschap dat Duitsland legale joodse emigratie nooit zal beletten. Dit is echter geen louter nationale aangelegenheid.

De Duitse ambassade in Kiev heeft echter wel vastgesteld dat er valse Israëlitische paspoorten in omloop zijn. Vandaar dat het scanningsmateriaal werd aangekocht.

Oekraïner-Duitsers

Een andere ­ niet te onderschatten ­ factor is, aldus de heer Schmitt, het burgerschap voor de « Oekraïner-Duitsers ». Alle inwoners van de ex-Sovjet-Unie die konden aantonen dat zijzelf of hun verwanten het Duitse burgerschap bezaten in 1937, konden naar Duitsland emigreren. Het volstond aan te tonen dat een verwant (bijvoorbeeld grootouder) Duits sprak.

Via dit systeem zijn er meer dan 100 000 inwoners van landen van de ex-Sovjet-Unie in 2001 naar Duitsland uitgeweken.

Het aantal immigranten dat op deze wijze naar Duitsland komt, zit niet vervat in het immigratiecijfer dat in de nieuwe Duitse wet op de immigratie is vastgelegd.

Deze maatregel heeft bijgevolg veel (familiale) banden gecreëerd tussen Duitsers en Oekraïners of andere nationaliteiten van de ex-Sovjet-Unielanden. Aan deze inwijkelingen worden visa voor lang verblijf verstrekt, wat betekent dat de Europese Unie hiervoor niet bevoegd is. Het gaat om een nationale (in casu Duitse) aangelegenheid.

De heer Schmitt wijst erop dat de maatregel op vandaag nog steeds bestaat maar dat de voorwaarden verstrengd zijn : zo moet vandaag de dag elke aanvrager van een dergelijk visum een taalproef ondergaan.

Vele Oekraïners die vandaag naar Duitsland komen, geraken echter niet altijd meer goed geïntegreerd en vinden ook niet meer gemakkelijk werk, gezien de hoge werkloosheidscijfers in Duitsland. Het imago van Duitsland als het « paradijs » wordt dan ook meer en meer doorprikt.

De enige echte oplossing bestaat er volgens de heer Schmitt erin dat de economische situatie in Oekraïne zich verbetert.

1.7. Conclusies

De ambassadeur wijst erop dat men oog moet hebben voor de geopolitieke context. Het staat volgens hem in ieder geval vast dat de nationale autoriteiten in Oekraïne ­ ondanks hun beweringen ­ niet genoeg moeite doen om hun autochtonen in het land te houden. Aangezien het vooral gaat om een economische vlucht, zal dit op termijn in Oekraïne zelf ook problemen veroorzaken.

De prioritaire opdracht is dan ook de economische perspectieven van Oekraïne te verbeteren.

De ambassadeur pleit er ook voor dat de Europese Unie op een meer zichtbare wijze aanwezig zou zijn in Oekraïne. De ambassadeurs van de lidstaten van de Europese Unie lobbyen hiervoor bij de Europese Commissie.

Wat concreet de problemen rond de illegale emigratie en de mensenhandel betreft, verzekert de spreker dat de Belgische ambassade zijn uiterste best doet maar dit is, gezien de omstandigheden, slechts een druppel op een hete plaat.

Mevrouw Lizin onthoudt dat, voor wat de problemen rond de invoer van « karakterdanseressen » naar het Groothertogdom Luxemburg betreft, het probleem zich heeft verlegd naar Moskou.

De Belgische ambassade levert hiervoor geen visa meer af, maar de Luxemburgers zijn zelf ook strenger geworden, aldus de consul.

Dit neemt volgens hem echter niet weg dat er in het Groothertogdom Luxemburg nog steeds een echte markt bestaat voor karakterdanseressen. Er worden er ook veel vanuit Santo Domingo overgebracht.

Een visa-agent betreurt dat de Dienst Vreemdelingenzaken in België slechts 1-2 % van alle aanvragen tot verifiëring van een visumaanvraag negatief adviseert, terwijl er vanuit de ambassade voor 50 % van alle visumaanvragen een aanvraag tot verifiëring door de Dienst Vreemdelingenzaken vertrekt.

De ambassadeur merkt nog op dat, omwille van de zeer beperkte staf op de Belgische ambassade (1 diplomaat, 1 kanselier en 2 visumagenten), er noodzakelijkerwijze gewerkt moet worden met lokale agenten.

Bij wijze van conclusie worden volgende aanbevelingen weerhouden.

1º Er is nood aan verbetering van de opleiding van de visa-agenten : in hun opleiding zou er meer aandacht moeten gaan naar de problematiek van migratie en specifiek illegale immigratie en kennis van valse documenten ­ bijvoorbeeld opleiding van drie maanden. De opleidingen zouden kunnen worden gegeven door de bevoegde diensten terzake van de federale politie (bijvoorbeeld vervalste documenten) en de Dienst Vreemdelingenzaken.

De ambassadeur wijst erop dat er momenteel een vormingssessie van nieuwe visa-agenten aan de gang is.

2º Samenwerking en coördinatie van informatie en feedback stelt problemen.

De ambassade krijgt bijvoorbeeld statistieken van asielzoekers maar de verbindingsofficier is daarvan maar toevallig op de hoogte : dit zou systematisch moeten gebeuren : de Dienst Vreemdelingenzaken zou daarvoor moeten zorgen.

3º Doormelden van verdachte dossiers tussen diplomatie en andere ministeries, echter met inachtneming van het respect voor beroepsgeheim van politie en justitie.

4º Discussie Europol : op het terrein stelt men vast dat de Europese aanpak zeer moeilijk verloopt : oorzaken hiervoor zijn de gevoeligheden van de verschillende lidstaten. Het belang van bilaterale betrekkingen met kandidaat-lidstaten en ook landen als bijvoorbeeld Oekraïne kan niet genoeg onderlijnd worden.

Een voorbeeld hiervan is de opgezette Workshop België-Oekraïne op politioneel vlak ­ mensenhandel. Oekraïne is zeker vragende partij.

België onderhoudt momenteel zeer weinig bilaterale betrekkingen met de landen van de ex-Sovjet-Unie.

De heer Verreycken is van oordeel dat het niet normaal is dat de federale politie geen informatie geeft aan ambassades die visa afleveren aan leden van deze families over bijvoorbeeld Georgische families die criminele activiteiten ontplooien.

Mevrouw Lizin is van oordeel dat de informaticasystemen van de diplomatieke posten zodanig moeten worden aangepast dat zij kunnen nagaan of bepaalde personen systematisch verschillende tenlastenemingen doen van bijvoorbeeld verschillende jonge meisjes. De federale politie zou dergelijke feiten moeten kunnen onderzoeken.

5º Formele procedures van visa-aanvragen moeten worden geoptimaliseerd zodat er meer aandacht zou kunnen worden besteed aan verdachte dossiers. Zo zou de geldigheidsduur van een toeristisch visum teruggebracht moeten worden van drie maanden op één maand.

Er zijn andere landen waarin men hierin verder staat, bijvoorbeeld Groot-Brittannië.

6º Een onvolkomenheid in de huidige wetgeving is, aldus de verbindingsofficier, dat de ambassade, zelfs wanneer het vermoeden zeer groot is dat de aanvrager valse verklaringen aflegt of wanneer men quasi zeker is dat men met mensenhandel te maken heeft, niet bij machte is om het visum te weigeren.

2. Werkbezoek Kinshasa 31 juli 2002 ­ 4 augustus 2002 (25)

2.1. Antwoord ambassade op vooraf bezorgde vragenlijst

Voorafgaand aan het bezoek van de delegatie aan Kinshasa, werd door de ambassade volgend antwoord op de door de subcommissie overgemaakte vragenlijst bezorgd :

Naar brede consensus binnen de ambassade (onder andere ook van de immigratieambtenaar tweede generatie van de Dienst Vreemdelingenzaken die hier een aantal maanden verblijft) wordt de visasectie niet geconfronteerd met gevallen die in de categorie mensenhandel vallen. De post verkrijgt overigens ook geen feedback die dit zou aanduiden.

Essentieel gebeurt de visafraude in het kader van de wens tot emigratie met het doel de eigen levensomstandigheden of die van familieleden te verbeteren. Kleine ondernemers bedienen dit cliënteel.

Vraag 1

Beschikt de ambassade over een databank met gegevens van personen, organisaties, lokale of Belgische bedrijven die betrokken zouden kunnen zijn in activiteiten van mensenhandel ?

Ja, de post beschikt over een goed georganiseerde en vrij omvangrijke « INAD » (26) (« inadmissible ») database, op basis van eigen gegevens en die van de Schengenlanden, uitgebreid met een paar landen, geassocieerd met de plaatselijke consulaire samenwerking. Essentieel is deze database een compilatie van alle fraudegevallen waarmee de post geconfronteerd werd gedurende de laatste jaren en de andere posten sinds zij bijdragen leveren voor INAD (circa ongeveer één jaar nu). Vooral tijdens het Belgisch voorzitterschap werd dit INAD-programma extra gestimuleerd en als een pilootproject naar voren gebracht.

Verder beschikt de post over bijna 100 000 dossiers op naam van visumaanvragers, die veel informatie bevatten over fraude (onder andere dubieuze uitnodigingen uit België, vaak door dezelfde personen of organisaties).

Vraag 2

Beschikt de ambassade over informatie van de activiteiten van reisbureaus of over een controlesysteem om de informatie na te gaan ?

De ambassade aanvaardt geen reisagentschappen als indieners van visumdossiers, enkel individuen of werkelijk bekende firma's. Het aantal reisagentschappen in de DRC is overigens zeer beperkt, zodat er geen druk uitgeoefend wordt uit deze hoek.

Vraag 3

Hoe organiseert de ambassade zich om pogingen tot mensenhandel te verijdelen (mensenhandelaars en slachtoffers) ?

De visumagent van de post, die sinds vijf jaar op de ambassade werkt, doch nu op het punt staat Kinshasa definitief te verlaten, heeft zich de facto (ook mede dankzij zijn politieachtergrond) ontwikkeld tot een eenmans anti-fraudecel.

Anderzijds, voor al wat visa aangaat waar akten van burgerlijke stand bij te pas komen, gebeurt een zeer rigoureuze controle door onafhankelijke advocatenbureaus, te betalen door de visumaanvrager zelf, doch via de ambassade.

Vraag 4

Hoe organiseert de ambassade zich om zich te beschermen tegen eventuele druk of corruptie in functie van het organiseren van mensenhandel of andere criminele activiteiten ?

Vooral bij de « groepen » (cultureel, sportief) is het vrijwel zeker dat een aantal frauduleuze aanvragen bijgevoegd worden.

Deze worden dan ook zo kritisch mogelijk onderzocht en alle druk (« de groep moet optreden binnen een paar dagen, de ticketten zijn al verkocht »; tussenkomsten van ministeriële kabinetten, ...) wordt zo goed mogelijk ondervangen.

Wat eventuele corruptie betreft, binnen de dienst zelf, kan gezegd worden dat de visumdossiers verschillende stadia en verschillende handen doorlopen, zodat onregelmatigheden meteen zouden blijken.

Vraag 5

Hoe en tot wie kunnen personeelsleden hun vragen richten of hun informatie overdragen wanneer zij van oordeel zijn dat er gevaar is voor mensenhandel ?

De personeelsleden kunnen terecht bij de leidinggevende ambtenaren van de visasectie (bijvoorbeeld naar aanleiding van een verdachte indiening van een dossier); indien zij menen niet of onvoldoende gehoord te worden kunnen zij andere ambtenaren van de hierarchie van de post aanspreken.

Vraag 6

Hoe organiseert de ambassade concreet het afleveren van visa (onthaal, informatieverstrekking, ontvangen van documenten, mededeling van termijn van aflevering, echte termijn, ...) opdat de aanvrager goed geïnformeerd zou zijn over de te volgen procedure en op deze wijze te vermijden dat de betrokkene, omwille van onbegrip of teleurstelling, terecht zou komen in de handen van mensenhandelaars ?

De lijsten van documenten die dienen bezorgd te worden, zijn exhaustief, de procedure is transparant, de tarieven zijn duidelijk geafficheerd.

Bij hun eerste contact met de ambassade worden de aanvragers zeer uitgebreid geïnformeerd middels een duidelijke en gedetailleerde lijst van benodigde documenten, per soort visum dat gevraagd wordt.

Het is niet de aanvrager die in handen van filières valt, doch eerder de aanvrager die de filière opzoekt, vermits hij vermoedt of zeker is, niet in aanmerking te komen voor een visum bij het volgen van de normale procedure.

Vraag 7

Welke opvolging wordt gegeven na de aflevering van een visum. Is de ambassade op de hoogte van de terugkeer van betrokkenen wanneer het visum is verlopen ? Wordt de ambassade op de hoogte gebracht van een eventuele verlenging, veroordeling van de betrokkene, ...

Na aflevering van het visum is geen enkele procedure meer voorzien. De post heeft geen informatie over terugkeer van de persoon, verlenging van het visum in België, eventuele veroordeling in België.

2.2. Voorstelling van het informaticaprogramma INAD door twee visa-agenten

Om het hoofd te bieden aan het groeiende effect van de documentenvervalsing, vooral op het gebied van visumaanvraag, zijn verscheidene diplomatieke vertegenwoordigingen in Kinshasa en Brazzaville samengekomen in het kader van een consulair samenwerkingsprogramma. Het gaat om Duitsland, België, Canada, Spanje, de Verenigde Staten, Frankrijk, Griekenland, Italië, Japan, Nederland, Portugal, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Zwitserland. Ook de Belgische consulaten in Lubumbashi en Matadi, evenals de ambassades van Polen, Tsjechië en Turkije zijn aangezocht met het oog op samenwerking. De drijvende kracht achter deze samenwerking is een gegevensbank die door de Belgische ambassade wordt beheerd en door alle deelnemende landen van informatie wordt voorzien. Het INAD-programma is in werking sinds augustus 2001. De deelnemende landen krijgen maandelijks feedback, waardoor zij aan de hand van een lijst met bekende fraudeurs onder meer kunnen nagaan of de visumaanvragers te goeder trouw zijn. Ook andere informatie die nuttig kan zijn in de strijd tegen de fraude en de netwerken, wordt aan elk van de landen verstrekt. Zo onder meer de foto's en namen van personen die meerdere identiteiten gebruiken, ongewone of nieuwe modi operandi ...

De eerste resultaten zijn alvast bemoedigend. Op het einde van 2001 telde de gegevensbank 1 677 namen van fraudeurs en/of bedrieglijk gebruikte identiteiten.

Uit de eerste bevindingen voor 2002 blijkt dat er reeds viermaal meer valse documenten worden gesignaleerd dan in 2001.

Het INAD-systeem werd operationeel tijdens het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie.

Niet alleen de ambassades en de consulaten voeden het systeem : ook de luchtvaartmaatschappijen en de federale politie, aanwezig in Zaventem, bezorgen kopieën van valse documenten.

Een visa-agent werkt de bestanden regelmatig bij en verdeelt geregeld een nieuwe cd-rom met de nieuwe gegevens.

Er werd door het ministerie van Buitenlandse Zaken een goede steun verleend bij het opzetten van dit systeem.

De Schengenevaluatiecommissie loofde in haar verslag het INAD-systeem en beval aan om te bestuderen of een gelijkaardig systeem niet op een meer algemeen niveau kan worden geïmplementeerd.

Opleiding visum-agenten

De huidige visa-agenten zijn in feite omgeschoolde telexisten.

De nieuwe visa-agenten krijgen wel een degelijke opleiding.

Tot vijf jaar geleden was er een vertegenwoordiging van de rijkswacht (nu : federale politie) aanwezig in de ambassade. Wanneer deze echter zijn weggegaan, hebben zij al hun bestanden meegenomen. Vandaar dat één van de visa-agenten het initiatief genomen heeft zelf een bestand op te bouwen.

Op dit ogenblik worden er nog geen ontmoetingen georganiseerd tussen visa-agenten van de verschillende Belgische diplomatieke posten.

Dit zou op twee manieren kunnen worden opgelost : ofwel visa-agenten uitnodigen op de consulaire contactdagen, ofwel aparte contactdagen organiseren voor visa-agenten.

Prijs van een vals paspoort

De gangbare prijs voor een vals paspoort zou 3 000 US dollar bedragen.

Samenwerking met de politie

Samenwerking met de lokale politie in België is in de praktijk zeer moeilijk.

Alle gegevens die in INAD worden verzameld, worden wel overgemaakt aan de cel « Mensenhandel » van de federale politie en de dienst die een valse documenten-bestand beheert. Er is geen feedback van de Belgische federale politie naar de ambassade, zelfs niet wanneer daar uitdrukkelijk om wordt gevraagd.

Dit zou omwille van principiële redenen niet gedaan worden, zoals de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

De contacten met Europol en Interpol zijn zo goed als onbestaande. De samenwerking met het Kongolese Interpol is niet gebaseerd op wederzijds vertrouwen.

In Kinshasa wordt er voornamelijk samengewerkt met de « Direction générale de migration » (DGM).

Burgerlijke stand

Heel veel problemen, zowel voor de asielaanvragers als voor de ambassades, hebben te maken met het feit dat in Kongo in de praktijk geen burgerlijke stand meer bestaat.

Nieuw informaticasysteem voor visa-afhandeling

Dit nieuwe systeem wordt aangeleerd aan de gebruikers.

Het wordt betreurd dat de gebruikers zelf niet bij de ontwikkeling van het nieuwe systeem betrokken zijn. Zo wordt het als een gemis ervaren dat er geen zoekfunctie is voorzien (query).

2.3. Voorstelling van de missie van de immigratieambtenaar van de tweede generatie van de Dienst Vreemdelingenzaken van het ministerie van Binnenlandse Zaken

Het is reeds de tweede missie van de immigratieambtenaar in Kinshasa.

De missies van telkens twee maanden vinden hun oorsprong in de problemen die men met Kongo kent op het gebied van asiel en immigratie.

1. follow-up van het repatriëringsdossier en evaluatie van een eventuele heropening;

2. overzicht van de luchthavencontroles;

3. contactname, evaluatie van de kwaliteit van bepaalde bronnen en oprichting van samenwerkingsstructuren (Association de défense des droits de l'homme, ambassades, ...)

4. verzameling en actualisering van informatie voor de asielinstanties en poging tot oplossing voor de dringendste kwesties in verband met de beslissingen in een aantal asieldossiers die in behandeling zijn.

De tweede missie loopt in voordracht van de task force « Mensenhandel » van de Belgische eerste minister. De verslagen die door de immigratieambtenaren worden opgemaakt worden op de vergaderingen van de task force besproken.

Sedert de onafhankelijkheid van Kongo werden er in België ongeveer 100 000 asielaanvragen ingediend door Kongolezen.

Uit onderzoek bij de ambassades van de verschillende Schengenlanden blijkt duidelijk dat het onderzoeken van asielaanvragen veel tijd kost.

Er is volgens de immigratieambtenaar nood aan een centrale databank met asielaanvragen voor de Schengenlanden. Tijdens het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie werd dit ook voorgesteld.

Niet-begeleide minderjarigen

De toestanden waarin deze kinderen aan hun lot worden overgelaten, zijn soms schrijnend. Soms worden kinderen van twee of drie jaar achtergelaten op de luchthaven in Zaventem.

De immigratieambtenaar probeert na te gaan hoe de familiebanden juist in elkaar zitten maar het is zeer moeilijk om aan betrouwbare informatie te geraken op dit vlak.

Uit de feiten blijkt wel dat het vaak dezelfde koeriers zijn die kinderen overbrengen.

De meeste ouders sturen hun kinderen naar Europa om daar een beter leven op te bouwen en willen ze vooral niet zien terugkomen.

Bijgevolg zijn zij dan vaak niet bereid om mee te werken, als blijkt dat er vanuit België een zoektocht wordt ondernomen.

Het is van groot belang dat de ouders gesensibiliseerd worden.

2.4. Voorstelling van de missie van de ambtenaar van CEDOCA

CEDOCA is het documentatie- en onderzoekscentrum van het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de apatriden.

CEDOCA telt 25 onderzoekers die objectieve informatie verzamelen over de landen waarvan de onderdanen vaak asiel aanvragen in België.

CEDOCA beschikt ook over een bibliotheek waar 15 personen werkzaam zijn.

Omwille van de toevloed van het aantal Kongolese asielzoekers in België (ongeveer 150 aanvragen per maand), werd beslist een ambtenaar op missie te sturen naar Kinshasa.

Eenmaal per jaar wordt er een vergadering georganiseerd met de verschillende Europese onderzoekscentra.

Er wordt samengewerkt met de Belgische inlichtingendiensten, maar niet systematisch. Bovendien kan er met het ADIV (Militaire Inlichtingendienst) slechts op een informele wijze worden samengewerkt aangezien de gegevens van het ADIV vaak té vertrouwelijk zijn om in een asielprocedure te kunnen gebruiken.

De doelstelling van de missie bestaat uit vier delen :

1. individuele dossiers van asielaanvragen deblokkeren : 99 % van de aanvragen wordt geweigerd;

2. contacten aanknopen met NGO's, internationale en supranationale organisaties;

3. onderzoek naar situatie met betrekking tot het respecteren van de mensenrechten.

Mevrouw Lizin is van oordeel dat het feit dat verschillende informatiecentra naast elkaar gegevens verzamelen zonder voldoende op elkaar afgestemd te zijn, niet goed is en zelfs gevaren inhoudt.

2.5. Uiteenzetting door de juridische raadgeefster van de Belgische ambassade

Sedert 1994 werd beslist om in zogenaamde « moeilijke landen » de ambassades te laten bijstaan door juridische raadgevers en advocaten om de controle van juridische akten (burgerlijke stand en andere) uit te voeren. Andere landen waar dergelijke bijstand in de controle is voorzien, zijn bijvoorbeeld Nigeria, Bangladesh, ...

Het probleem in Kongo is dat er in de feiten geen burgerlijke stand bestaat. Zo werden bijvoorbeeld 20 van de 24 gemeentelijke diensten in Kinshasa volledig geplunderd.

Op het consulaat-generaal in Lubumbashi zijn ook bijvoorbeeld drie advocaten actief om de documenten te controleren op hun conformiteit met de Kongolese wetgeving.

Eén van de grote problemen is dat de Kongolesen niet over een identiteitskaart beschikken. Reispassen worden dan ook op basis van de verklaringen van de betrokkenen en mits betaling afgeleverd.

Een meerderheid van de dossiers heeft betrekking op familieherenigingen.

Er zijn ook twee regio's in Kongo die momenteel ontoegankelijk zijn. Het is met andere woorden onmogelijk om van daaruit een uittreksel uit een geboorteakte op te vragen.

Een ander probleem is dat de Kongolese diensten geen legalisering van documenten verrichten.

In Kongo kunnen kinderen hun naam zelf kiezen : zij dragen met andere woorden niet noodzakelijk dezelfde naam als hun vader of hun moeder. Dit maakt het onderzoek naar aanvragen tot familiehereniging er niet gemakkelijker op.

De procedurekosten kunnen zowel in België als in Kongo worden betaald. Geld dat in België wordt betaald, moet wel naar de betrokkenen in Kongo worden opgestuurd. Dit gebeurt meestal via de firma « Western Union ».

Een eerste onderzoek in geval van een aanvraag tot familiehereniging duurt ongeveer tien dagen.

Het tweede onderzoek ten gronde door een advocaat duurt ongeveer 1,5 maand.

Het grootste probleem is het effectief bewijzen van de verwantschap. Dit zou met een DNA-test echter gemakkelijk vast te stellen zijn. Spijtig genoeg bestaat er geen wettelijke basis in België die dergelijke test zou toelaten.

Spreekster is er echter zeker van dat de Duitsers, in geval van aanvraag tot familiehereniging, wél een DNA-test uitvoeren.

Volgens de spreekster zouden vooral een aantal evangelische kerken en een aantal muziekgroepen zich schuldig maken aan visazwendel.

Er wordt vanuit België als richtlijn gehanteerd dat vrouwen die met kinderen reizen in principe geen visum krijgen. Voor mannen die reizen met kinderen zou het gemakkelijker gaan.

De consul is van oordeel dat deze regel discriminatoir is.

De juridische raadgeefster is van oordeel dat de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen vrij ruim is, zodat bijvoorbeeld studenten die de juiste documenten kunnen voorleggen, in België kunnen studeren met een studiebeurs.

Paspoorten worden verstrekt door het Kongolese ministerie van Buitenlandse Zaken en de wettelijke prijs ervoor bedraagt 50 dollar. Het gebeurt dat de betrokkenen meer betalen om op een snellere tijdspanne aan hun paspoort te geraken.

2.6. Bezoek aan de luchthaven Ndjili, observatie van de controles ter plaatse van de passagiers bij het vertrek van een vlucht van SNBA

2.6.1. Ontmoeting met de SNBA-agenten die de reisdocumenten controleren

De SNBA-agenten controleren, tezamen met de immigratieagenten, de visa en de foto's. De SNBA-agenten memoriseren de gezichten van alle passagiers om, bij het aan boord gaan in het vliegtuig, na te gaan of er geen andere personen met de reisdocumenten op het vliegtuig stappen.

Bij elke vlucht worden wel onregelmatigheden bij reisdocumenten vastgesteld.

Alle reizigers, zowel de gewone als de reizigers die binnenkomen via de eresalon, worden geregistreerd.

De handbagage wordt ook gescreend door een röntgenapparaat.

2.6.2. Ontmoeting met de heer Ikwa, directeur van de afdeling van de « Direction générale de Migration » (DGM) op de luchthaven van Ndjili

De heer Ikwa leidt de delegatie rond bij de verschillende controleposten.

Hij wijst erop dat alle verschillende luchtvaartmaatschappijnen op dezelfde wijze werken en ook behandeld en gecontroleerd worden.

Er zijn wel luchtvaartmaatschappijen, zoals bijvoorbeeld Air France, die de controles door een privé-firma laten uitvoeren (Sofracep). Deze controleurs worden echter ook in het oog gehouden.

Andere luchtvaartmaatschappijen, zoals SNBA, Kenyan en South-African Airlines hebben hun eigen agenten.

Tijdens het bezoek heeft een vertegenwoordiger van de SNBA de delegatie erop gewezen dat bepaalde ambtenaren van de DGM ervan worden verdacht zelf de illegale emigratie te organiseren.

2.7. Bezoek aan de visa-afdeling « in actie » van de Belgische ambassade

Op vrijdagochtend bracht de delegatie een bezoek aan de Belgische ambassade op het ogenblik dat de visasectie open was voor het publiek.

Het grote aantal aanvragen betreft, ofwel studenten, ofwel aanvragen tot familiehereniging.

Wat de studenten betreft, zijn er nogal wat aanvragen voor telkens dezelfde scholen.

De klanten zijn voor het overgrote deel afkomstig uit Kinshasa zelf.

Uit een aantal dossiers blijkt duidelijk dat er in België personen zijn die systematisch verschillende tenlastenemingen doen. Daaraan moet volgens sommigen paal en perk gesteld worden.

2.8. Bezoek aan de dienst « burgerlijke stand » van een deelgemeente van Kinshasa

Uit dit korte bezoek leerde de delegatie voornamelijk dat er sedert de plundering in 1991-1992 geen archieven van burgerlijke stand meer bestaan. Alles werd geplunderd. Nochtans bestonden er tot op dat ogenblik archieven die werden bijgehouden sedert 1930.

Logistiek ontbreekt het de dienst in feite aan alles, op één kast met een aantal grote schriften na.

2.9. Ontmoeting met de heer Yambuya, adjunct-directeur-generaal van de « Direction générale de migration » (DGM)

Immigratie

De heer Yambuya verduidelijkt dat er tot voor kort in Kongo geen officieel immigratiebeleid bestond.

Bij het uitwerken van het immigratiebeleid is de DGM uitgegaan van de historische band die er tussen Kongo en België bestaat. Dit maakt de verhouding tussen beide landen nog steeds speciaal.

Op dit ogenblik is het belangrijk grote projecten op te starten, die gestoeld zijn op wat de Belgen al gedaan hebben op het gebied van infrastructuur met het oog op de verbetering van de welvaart.

De heer Yambuya is van oordeel dat het voor de DRC erg belangrijk is een nationaal migratiebeleid uit te werken door het feit dat de DRC zich omwille van een aantal conjuncturele hinderpalen niet kan ontwikkelen.

Om de doelstellingen te verwezenlijken van een op ontwikkeling gerichte immigratie, moet de DRC zich op de volgende aspecten toeleggen :

1º coherente en empirische immigratie :

­ coherent : immigratie moet afgestemd zijn op economische kansen;

­ empirisch : immigratie moet aangepast zijn aan economische schommelingen;

2º immigratie en het binnenbrengen van deviezen :

­ afstemming van immigratie op toerisme,

­ toelating voor de burgers van sommige ontwikkelde landen om maximaal 30 dagen zonder visum op het nationale grondgebied te verblijven;

3º integratie van de Kongolezen uit de diaspora :

­ de toepassing stimuleren van de beroepscapaciteiten van de Kongolezen uit de diaspora.

De heer Yambuya is van oordeel dat, aangezien het immigratiebeleid van de DRC op dit ogenblik nog in kinderschoenen staat, er een immigratiebeleid naar de DRC vanuit de Westerse landen, zoals ook de Europese Unie, zou moeten worden uitgewerkt.

België zou, volgens de heer Yambuya, hierin een voortrekkersrol kunnen spelen. Een immigratiebeleid vanuit België naar DRC zou wellicht de emigratie van de DRC naar België kunnen tegengaan.

Het beleid van de Kongolese regering is erop gericht om zoveel mogelijk buitenlandse en uiteraard ook Belgische investeerders terug naar de DRC te krijgen.

Dit is dan ook de hoofdopdracht van de DGM, aldus de heer Yambuya.

Wat de terugkeer van de Kongolese diaspora betreft, blijkt uit de feiten dat dit niet eenvoudig is. Zo leert een enquête dat de Kongolezen die zich in Belgische of Nederlandse gevangenissen bevinden, er de voorkeur aan geven in deze gevangenissen te blijven, eerder dan terug te keren naar de DRC.

Illegale emigratie

De heer Yambuya is er zich van bewust dat er illegale emigratie vanuit de DRC plaatsvindt. Zo heeft hij zelf vastgesteld dat 150 passagiers afzagen van hun vlucht omdat de heer Yambuya, directeur-generaal ad interim van de DGM, op hetzelfde vliegtuig zat.

Hij wijst er in dit verband ook op dat niet alle EU-landen, in geval van ontdekking van illegale emigratie, op dezelfde wijze reageren : zo weigert Frankrijk bijvoorbeeld passagiers waarvan de reisdocumenten niet in orde zijn, te laten uitstappen uit het vliegtuig.

Mevrouw Lizin wijst erop dat België de afgelopen jaren een hele reeks maatregelen heeft genomen om illegale immigratie naar België af te remmen.

De heer Yambuya wijst er nog op dat er zeer weinig illegale emigranten rechtstreeks vanuit Kinshasa met een vlucht naar Brussel komen. Meer courante reisroutes zijn een interne vlucht naar Matadi om van daaruit men met een boot naar West-Europa proberen te geraken. Benin is ook een transitland voor Kongolesen die naar West-Europa proberen uit te wijken.

In elk geval raadt de heer Yambuya aan om geen visa waarmee meer dan eens kan worden gereisd meer af te geven.

Wat de tenlastenemingen betreft, heeft de Kongolese immigratiepolitie de wens uitgedrukt om de borgstellers beter te kunnen volgen en hen in elk geval te responsabiliseren.

Er doen zich nogal wat problemen voor met culturele groepen (27). In het kielzog van deze muzikanten reizen vaak « dansers » mee die later nooit naar de DRC terugkeren.

De heer Wille concludeert uit de getuigenissen omtrent bepaalde culturele groepen dat dit blijkbaar toch filières van mensensmokkel geworden zijn.

De immigratiepolitie van de DGM is van oordeel dat het wenselijk zou zijn dat lijsten met gescande foto's van de Kongolezen die vertrekken aan de DGM zouden worden overgemaakt.

Voor wat de controles op de luchthaven betreft, is de heer Yambuya van oordeel dat de Westerse luchthavens hiervoor veel beter uitgerust zijn dan de Kongolese, zoals bijvoorbeeld N'Djili.

Echte valse documenten

De praktijk bestaat er niet zozeer in dat paspoorten worden nagemaakt, aldus de heer Yambuya. Het gaat ook niet om blanco paspoorten die worden gestolen. Het vaakst gaat het om echte paspoorten die iemand toebehoren en die, ofwel worden gestolen, ofwel worden verkocht.

Zo heeft men reeds vastgesteld dat personen in Kinshasa een vliegticket kopen die op geen enkele wijze kunnen aantonen hoe zij naar de DRC zijn gereisd.

Ook is het courant dat personen die op de luchthaven met een paspoort worden tegengehouden dat niet van hen is, later bij de DGM komen informeren hoe zij zouden kunnen emigreren.

De betrokkenen die dergelijke feiten plegen, worden niet vervolgd wegens een gebrek aan middelen.

De heer Yambuya preciseert dat het vooral met Belgische, Franse en Portugese paspoorten is dat de bovenvermelde zwendel zich voordoet. De heer Yambuya toont een grote doos vol paspoorten van verschillende landen die door de DGM in beslag werden genomen.

Op vraag van de heer Galand wat er met deze paspoorten gebeurt, antwoordt de heer Yambuya dat de DGM de paspoorten zal overmaken aan de respectieve ambassades.

Elke ambassade beschikt bovendien over een lijst met gestolen paspoorten.

De gerecupereerde paspoorten worden naar België verstuurd naar de dienst « Fraudezaken » van de federale politie.

Een aantal van de Belgische, door de DGM gerecupereerde paspoorten werden niet door een Belgische gemeente afgeleverd maar door een provinciale autoriteit. Provincies kunnen echter enkel paspoorten uitreiken wanneer de betrokkenen niet ingeschreven zijn in een gemeente. Deze praktijk vergt, aldus de heer Wille, een nader onderzoek.

Op vraag van mevrouw Lizin antwoordt de heer Yambuya dat hij geen contact heeft met de firma « Western Union ». Hij gaat ervan uit dat dit wel het geval is voor het ministerie van Financiën aangezien Western Union het meest deviezen naar de DRC overbrengt.

Ten slotte kaart de heer Yambuya nog volgende drie problemen aan :

­ het is een probleem dat de Kongolezen niet over een identiteitskaart beschikken;

­ het verdient aanbeveling om op de reispassen van de kinderen de namen van de ouders te vermelden;

­ de MONUC aanvaardt geen controle door de DGM bij het luchtverkeer.

Mevrouw Lizin is van oordeel dat er slechts een begin van oplossing voor alle problemen mogelijk is wanneer de burgerlijke stand in de DRC zou worden hersteld. De DRC heeft hierbij hulp nodig.

2.10. Ontmoeting met mevrouw Isabel Tshombe, commissaris-generaal van de Francophonie

2.10.1. Inleidende uiteenzetting door mevrouw Tshombe en de door haar uitgenodigde vertegenwoordigers van verscheidene ministeries en NGO's (28)

Inleidende beschouwingen

Dit dossier is samengesteld aan de hand van een aantal ontmoetingen die omwille van het gevoelige karakter van het onderwerp zeker niet makkelijk geweest zijn.

Sommige instellingen zijn er zich van bewust dat mensenhandel wel degelijk bestaat, maar toch bestaat er een diepgaand gevoel van onbehagen en verwondering bij de mensen die men ontmoet en met wie men spreekt. Er rust een soort taboe op de hele kwestie en slechts mondjesmaat durft men erover praten.

Het valt op dat het merendeel van de bevolking in Kinshasa geen weet schijnt te hebben van de praktijken van mensenhandel, die toch een gevoelige snaar raken en de publieke opinie grondig schokken.

Een van de geïnterviewden in de Kongolese delegatie is mevrouw Mavuela Mayisa, algemeen secretaris voor het Gezin bij het Kongolese ministerie. Naar aanleiding van deze ontmoeting is een vergadering belegd met vertegenwoordigers van een aantal NGO's en verantwoordelijken van enkele diensten van het ministerie van Sociale Zaken die instaan voor de dossiers in verband met de kinderbescherming.

Aan de hand van de interviews heeft de Kongolese delegatie een aantal sporen aangehaald, die zij beschouwt als netwerken voor mensensmokkel met als bedoeling kinderen en volwassenen het land uit te krijgen en ze naar de prostitutie te versassen.

a) Kongolese muzikanten die naar het buitenland reizen.

b) Predikanten.

c) Buitenlandse en Kongolese priesters.

d) De netwerken van NGO's uit het binnenland, die zich over de kinderen ontfermen en ze naar Kinshasa sturen.

e) Een tunnel langs de Kalamurivier tot aan de Ngaba-rotonde. Vanaf 18.30 uur duiken er vele prostituees op, minderjarige zowel als meerderjarige. Op deze plek komen heel wat westerlingen, West-Afrikanen en Libanezen zich « bevoorraden ».

f) Er bestaat een sterk netwerk met meisjes die afkomstig zijn van Boende in de Evenaarsprovincie en zich prostitueren in Matete. Deze meisjes komen terecht in de straten van Brussel, maar nemen nooit meer contact op met hun kennissen.

g) Een ander netwerk loopt van Kinshasa via Neder-Kongo tot Congo Brazzaville. De meisjes worden gekidnapt in Kinshasa, krijgen via hun eten drugs toegediend en worden naar Neder-Kongo gevoerd. Vandaar komen zij nooit meer terug, want zij worden overgebracht naar Congo Brazzaville en nadien wordt er nooit meer iets van hen vernomen.

De netwerken die minderjarige meisjes naar het buitenland versassen, moeten duidelijk gezocht worden bij de netwerken die ter plaatse actief zijn. De netwerken in Kinshasa werken als tussenschakel.

Deel 1 : Werking van de netwerken

De Kongolese delegatie definieert mensenhandel als « elke onwettige praktijk waarbij een persoon wordt ingeruild voor een som geld ». Volgens de delegatie houden de netwerken zich inderdaad bezig met mensenhandel.

De gruwel van de mensenhandel doet terugdenken aan de slavernij van vroeger.

Hoewel het in deze problematiek zowel om kinderen als om volwassenen gaat, moet toch worden opgemerkt dat vooral jonge meisjes er het slachtoffer van zijn. Dit is het gevolg van het onzekere leven dat de meesten onder hen leiden.

De handel in kinderen en jonge meisjes die bijna meerderjarig zijn, bestaat wel degelijk. Het probleem lijkt echter niet bekend, want zodra men ernaar vraagt, stuit men steeds op dezelfde verraste reacties.

Het probleem bestaat, maar is gehuld in stilzwijgen. Een bewijs hiervan is dat men vaak twijfelt of zelfs weigert de adressen te geven van degenen die de netwerken creëren en ondersteunen.

1. Tot welke leeftijdscategorie behoren de meisjes die het slachtoffer zijn van deze problematiek ?

Het gaat vooral om meisjes van 13 tot 17 jaar. Ook meerderjarigen die naar het Westen willen emigreren, worden er soms het slachtoffer van. Bij hun aankomst komen zij terecht in netwerken, waar zij maar moeilijk meer uit raken.

Dit geldt ook voor meisjes die men een carrière als model in het Westen voorspiegelt en die van de ene dag op de andere verkocht worden aan een bureaueigenaar en zo in de prostitutie belanden. Hier zeggen de families enkel dat zij niets meer krijgen van hun dochters die naar het Westen vertrokken zijn om als model te werken.

2. Er zijn velerlei netwerken

Buitenlanders

Het betreft vooral Belgen, Fransen, Libanezen en West-Afrikanen. In de meeste gevallen baten zij een restaurant of een bar uit, die men « nganda » noemt. Het zijn ontmoetingsplaatsen waar over al deze transacties wordt onderhandeld.

Wat zij gemeenschappelijk hebben, is dat zij allen samenwerken met Kongolese tussenpersonen en Lingala spreken om hun potentiële slachtoffers vertrouwen in de boezemen en de gemeenschap te laten geloven dat zij volledig geïntegreerd zijn. Sommigen onder hen zouden een dubbele nationaliteit hebben, waardoor zij in alle rust heen en weer kunnen reizen.

De meeste Libanezen zouden actief zijn in de wijk « Bon marché »; de West-Afrikanen pakken vooral jongeren op in de wijk rond de Nzando-markt.

Muzikanten

Dit is een van de meest « veelbelovende » netwerken. Sommige muzikanten gaan niet noodzakelijk zelf op zoek naar meisjes en jongens. Deze laatsten richten zich vaak zelf tot muzikanten, die hen dan tot in Europa brengen. Dit is een nieuwe vorm waaronder de Kongolese emigratie blijkbaar verloopt. Het is wellicht het vermelden waard dat het 3 000 dollar kost om zich te laten inschrijven op een lijst van muzikanten.

Achter dit circuit schuilt gewoon een tweede circuit, waarin vooral jonge meisjes worden « verkocht » om het Westen te gaan werken als model.

Bij hun aankomst wordt de meisjes hun paspoort afgenomen en nadien zien zij het ook nooit meer terug. Hun « kopers » drijven hen in de prostitutie. De Matongewijk in Brussel wemelt van deze hedendaagse slaven die nooit het daglicht zien, maar er enkel 's nachts op uittrekken om te gaan tippelen in Brussel of Antwerpen.

Voor de rest zijn de « Kongolese cafés » de ideale plaatsen om te onderhandelen en overeenkomsten af te sluiten. Zodra een transactie rond is, heeft een muzikant niets meer te maken met het vervolg en luidt het « olingaka poto, poto yango oyo ! !! » (je wilde naar Europa komen, welnu, dit ís Europa !).

Predikanten

Dit is een van de circuits die men het minst verdenkt, maar dat toch bestaat. Er duiken in de DRC steeds vaker kerkgemeenschappen en sekten op van alle soort en slag. De predikanten zijn naar eigen zeggen geïnspireerd door God en deinzen er niet voor terug hun handlangers in het Westen of de Verenigde Staten mensenvlees cadeau te doen. Dit gebeurt in de vorm van huwelijken met oudere westerlingen, van wie zij een zekere geldsom hebben gekregen.

Aan de jonge meisjes die hier worden « geworven », zegt men : « De Heer heeft voor jou een blanke gekozen en hij zal je man worden ».

Het leven van deze meisjes hangt aan elkaar van loze beloften en ligt uiteindelijk in de handen van de predikant of de leider van de gebedsgroep, die bij hun aankomst al een volledig opgestelde tenlasteneming klaar heeft. Dat maakt de formaliteiten, onder meer voor de aanvraag van een visum, een stuk makkelijker.

Priesters

De vergrijzing van de religieuze gemeenschappen in het Westen is een van de oorzaken van deze praktijk. De priesters die er zich mee bezighouden, krijgen geld van de oversten van de religieuze gemeenschappen, die in ruil daarvoor verwachten dat er « jonge roepingen » worden aangebracht. De gemeenschap zorgt zelf voor de tenlasteneming en het vliegtuigticket. Ongeacht of de onderneming slaagt of niet, de priester in kwestie krijgt zijn geld. Of het meisje zich verder kan ontwikkelen, is dan maar haar probleem.

Een roeping ­ een jong meisje dus ­ brengt zo'n 1 500 dollar op voor wie ze gaat halen en naar Europa brengt.

Deze praktijk wordt vooral toegepast op jonge meisjes. Sommigen onder hen roepen zelf de hulp in van een priester om te kunnen vertrekken.

Belgen van Kongolese origine

Tijdens of na een gezinshereniging komt er een ware mensensmokkel op gang. Hierdoor ontstaat eigenlijk een nog andere vorm van immigratie.

Sommige contacten tussen westerlingen en hun vrienden van Kongolese origine leiden tot een soort maffia, waarin de tussenpersonen in Kinshasa een niet te verwaarlozen rol spelen. Hier komt men de meisjes halen tegen ideale prijzen, om ze vervolgens naar de prostitutie te versassen.

Naar verluidt zouden koppige meisjes zelfs doorverkocht worden aan stamhoofden in het Midden-Oosten, waar zij dan als slaven moeten werken.

De families zelf

Het lijdt geen twijfel dat geen enkele ouder zijn kind zou verkopen.

Door de steeds groeiende ellende en armoede in ons land zijn sommige families zonder het te weten terechtgekomen in situaties, waarbij hun laatste toevlucht erin bestond een of meerdere kinderen af te staan voor een som geld.

Voor een familie is het besef dat zij een kind heeft moeten afstaan aan iemand anders een van de pijnlijkste en meest dramatische ogenblikken.

Sommige kinderen die zich ondanks alles toch weten te redden, zijn aangewezen op de straat en keren naar eigen zeggen nooit meer terug naar hun familie.

Adoptiecircuits

Hiervan is melding gemaakt, maar de Kongolese delegatie is niet te weten kunnen komen hoe dit circuit werkt.

De jongeren zelf

Het verschijnsel heeft betrekking op de groepen jonge volwassenen die de jongsten of de zwaksten verkopen. Binnen dit circuit gaan buitenlanders op zoek naar « koopwaar », die in Kinshasa in het algemeen « biloko » wordt genoemd.

Dit is een van de verderfelijkste netwerken, omdat de jongeren die tegen de verkoop ingaan, het risico lopen vermoord te worden door de ouderen die hen als hun eigendom beschouwen.

Kan men dan toch zomaar over iemands leven beschikken ? Die vraag moeten wij zeker voor ogen houden.

NGO-netwerken

Sommige NGO's die zich bezighouden met kinderen, deinzen er niet voor terug ze door te verkopen aan sommige van de circuits waar de Kongolese delegatie naar verwezen heeft.

Een andere praktijk binnen enkele NGO's bestaat erin zich over mensen te ontfermen en ze dan te gebruiken voor diensten waarvoor zij hoegenaamd niet betaald worden. De filosofie die men daarbij hanteert, is dat het al voldoende is die mensen uit hun ellende te halen en het dus niet nodig is ook nog eens in hun levensonderhoud te voorzien.

Een voorbeeld

Juffrouw Sylvie X heeft al bijna zes maanden geen teken van leven gegeven. Voor zij Kinshasa verliet, woonde zij in Ndjili. Zij moet nu 22 jaar oud zijn.

Twee jaar heeft zij Kinshasa intussen verlaten om naar België te vertrekken. Zij heeft zich toen voor 2 500 dollar laten inschrijven als danseres bij een muziekgroep. Met die som kon zij vertrekken naar het land van haar dromen.

Volgens haar broer duurde de hele procedure bijna zes maanden. In die tijd liet zij telkens weer nieuwe paspoorten maken. Haar broer vermoedt dat zij alles bij elkaar 4 paspoorten gehad moet hebben. Zij liet ze allemaal op haar eigen kosten maken en haar broer heeft nooit geweten waar zij het geld vandaan haalde. Hij wist enkel dat zij een Italiaanse « vriend » had, die heen en weer reisde naar België en zei dat hij daar ook woonde. Soms bracht Sylvie de nacht door in Hotel Intercontinental, dat nu het Grand Hôtel wordt genoemd.

Haar broer vraagt zich nog steeds af waarom deze man nooit zelf het nodige heeft gedaan om Sylvie te laten vertrekken, maar ervoor koos haar in contact te brengen met de ­ al dan niet echte ­ protocoldiensten van Werra Son.

Volgens Sylvies broer droeg zij bij haar vertrek dezelfde kleren als de andere danseressen. Intussen was zij ook drugs beginnen te gebruiken. Hij denkt dat zijn zuster dat nooit uit eigen beweging zou hebben gedaan, maar dat zij werd beïnvloed.

De laatste foto die zijn zuster heeft laten maken, is gemaakt op bevel van een « commandant » van de protocoldiensten van de muzikant Werra Son.

Na twee maanden diende zich een zekere heer X uit Kameroen aan met een door Sylvie gekrabbeld briefje, waarin zij zei dat zij nog niet in België was, maar nog in Kameroen verbleef. Vandaar zou zij vertrekken naar Bamako, waar nog verscheidene meisjes wachtten om door te reizen naar België.

Wat Sylvie wel verontrustte, was dat zij de persoon niet meer zag, die hen had geholpen bij hun vertrek naar Douala alvorens zij de aansluiting naar Brussel moesten nemen.

Sylvies broer zegt dat deze brief hen verraste, want zij dachten dat Sylvie in België was.

De heer X Joseph heeft hun gezegd dat zij zich geen zorgen hoefden te maken, want « Sylvie is heel mooi en heeft toekomst ». Hij beloofde een brief af te halen en die naar Sylvie te brengen, maar is nooit meer opgedaagd. Op de vraag van Sylvies broer aan X Joseph of hij de Italiaan kende, antwoordde hij ontwijkend en zei hij dat het een goed iemand was, maar dat het niet nodig was te veel aan hem te denken. Na drie weken kwam een jongetje uit de wijk hun een brief uit Mali brengen. De jongen vertelde dat hij de brief had gekregen van de « Ndingari » (de West-Afrikanen), die in een auto zaten en meteen weer waren weggereden.

In haar brief vertelde Sylvie dat zij op weg was naar België en dat haar familie rustig moest blijven. Weldra zou zij geld opsturen. Zij vermeldde ook dat er nog verscheidene andere meisjes met haar woonden in het huis in Bamako.

De laatste brief van Sylvie is vijf maanden geleden verstuurd. Hij was geschreven in Brussel, waar zij al een jaar geleden zou aangekomen zijn.

Wanneer zij lokken gaat kopen om haar kapsel bij te werken, maakt zij van de gelegenheid gebruik om naar Matonge te gaan. Bij de kruidenier ontmoet zij een van de vele Kongolezen die hier wonen. Zij had er niet op gerekend hier mensen uit Kinshasa te vinden. Die reactie verrast de Kongolees, die wil weten waar zij woont. Zij vertelt dat zij samen met de Nigeriaanse meisjes in een flat woont en daar eigenlijk niet buiten mag gaan.

De Kongolees, die dit gaat melden, ziet terwijl zij praat, een man die hen gadeslaat.

Op een bepaald ogenblik gaat de Kongolees weg en Sylvie vraagt de andere man een blad papier en iets om mee te schrijven. Vreemd genoeg schrijft zij in de agenda van de man meteen de volgende zin : « Napesi bino merci pona ba mbongo nyonso boliaki. Lelo nakomi mohumbu ya ba mindele. Bolia na bino kaka malamu ». Dit betekent zoveel als « ik dank u voor al het geld dat u « opgegeten » hebt. Vandaag ben ik de slavin van de blanken geworden. Eet u verder ».

Zij ondertekent met haar naam en voegt er haar adres in Ndjili aan toe.

Terwijl zij schrijft, komt de blanke man terug en zegt haar dat zij voortaan niet meer naar buiten mag.

De Kongolees wilde er wat meer van weten, maar Sylvie werd met geweld weggehaald en in een wagen geduwd. De Kongolees denkt dat de andere man even was weggegaan om zijn wagen te gaan halen. Sylvie werd in de gaten gehouden ...

Sylvie heeft hem nooit verteld in welke wijk zij met de Nigeriaanse meisjes woonde, toen zij het had over het huis. Het was hem trouwens opgevallen dat zij was geschminkt en gekleed als een prostituee.

De Kongolese man, die zelf ook in Brussel woont met valse papieren waarmee hij weliswaar tussen Kinshasa en Brussel heen en weer mag reizen, was vijf maanden geleden in Kongo en heeft daarvan gebruikgemaakt om de brief te overhandigen.

Sindsdien is er geen nieuws meer. De commandant van Werra Son laat zich niet meer zien, de Kameroener ook niet en de Italiaanse vriend die in België woont, al evenmin. Wel blijft er het misverstand tussen Sylvie Ngoma en haar familie, die zij ervan verdenkt haar verkocht te hebben. Wordt dat misverstand ooit opgelost ? Zal men Sylvie ooit nog terugzien ? Zij is in elk geval ergens in België en iemand zou zich toch in de zaak moeten vastbijten om te weten wat er met haar gebeurd is.

Enkele aanbevelingen

1. Sommige immigratienetwerken houden zich ook bezig met mensenhandel en prostitutie van kinderen en volwassenen.

De ambassades en consulaten die de visa uitreiken, zouden strenger moeten toezien op de mensen die in de westerse landen aankomen.

2. De Kongolese Staat dient zich nog meer in te spannen, opdat alle families zouden kunnen beschikken over voldoende middelen waarmee zowel kinderen als volwassenen een waardig bestaan kunnen leiden. De armoede van de gezinnen wordt door de daders van deze praktijken immers aangegrepen om hun verdorvenheid te botvieren.

3. Een gemengde Belgisch-Kongolese commissie zou moeten worden opgericht om deze netwerken daadwerkelijk te ontmantelen.

4. België dient in te grijpen in de Brusselse en Antwerpse wijken met sterke Kongolese aanwezigheid, waar minder- en meerderjarigen worden vastgehouden en in de prostitutie gedreven.

5. Gezinsherenigingen mogen slechts gebeuren mits voorlegging van documenten waarmee de verwantschap tussen minderjarige meisjes die met sommige volwassenen meereizen, voldoende bewezen wordt.

6. Er moet worden bijgedragen tot de verspreiding van het Kongolese Wetboek inzake kinderbescherming.

7. De Kongolese Staat dient via de ministeries van Sociale Zaken, Justitie, Mensenrechten en Toerisme te werken aan de ontmanteling van de netwerken in Kinshasa.

8. Degenen die zich schuldig maken aan deze praktijken, moeten zich voor hun daden verantwoorden en moeten worden gearresteerd en berecht.

9. Er dient een Waarnemingscentrum voor de prostitutie te worden opgericht; dit centrum moet kunnen beschikken over de nodige mandaten en middelen om effectief te kunnen werken.

Besluiten

Dit dossier draagt bij tot de bewustwording over de ernst van de problematiek van mensenhandel en prostitutie. Wat het probleem nog erger maakt, is dat het verbonden is met de immigratie naar het Westen. Bovendien zijn er ook geheel onverdachte organisaties bij betrokken. De autoriteiten moeten zich hiervan dringend bewust worden en de nodige middelen uittrekken om te strijden tegen deze vernederende praktijken en om de maffiose netwerken te ontmantelen.

In het kader van de kinderbescherming heeft het ministerie van Sociale Zaken in samenwerking met de Toeristische Dienst een ontwerp uitgewerkt voor de oprichting van een waarnemingscentrum voor de prostitutie, evenals voor een nationaal actieplan voor de strijd tegen de mishandeling van en het seksueel geweld tegen kinderen (29). Het verdient aanbeveling deze ontwerpen zo spoedig mogelijk in het Parlement te bespreken.

Ter gelegenheid van het bezoek van de Belgische senatoren is het wenselijk dat de twee belangrijkste landen in deze problematiek, met name de DRC en België, een samenwerking op stapel zetten om de problematiek grondig te bestuderen en om gemeenschappelijk te strijden voor de ontmanteling van de netwerken.

2.10.2. Vragen

Mevrouw Lizin wijst erop dat het in België ook niet in eerste instantie de autoriteiten waren die het bestaan van het fenomeen « mensenhandel » detecteerden. Het waren journalisten die het bestaan ervan aan het licht brachten.

Eén van de vaststellingen van de Belgische delegatie is dat de burgerlijke stand in de DRC op dit ogenblik de facto onbestaande is en bijgevolg ook de controle op wie Kongolees is en wie niet. Naast de nood aan belangrijke sociale investeringen in Kongo, is er volgens haar dan ook nood aan investeringen om de burgerlijke stand te herstellen.

Mevrouw Lizin is het Kongolese plan met betrekking tot de oprichting van een Observatorium voor de prostitutie zeer genegen en is bereid om daaraan vanuit België mee te werken. De Belgische ministers, bevoegd voor Ontwikkelingssamenwerking en Binnenlandse Zaken, zouden een dergelijk initiatief mee kunnen ondersteunen.

Het is volgens haar wel belangrijk dat het plan voldoende concreet is en dat er een luik van vorming en opleiding wordt voorzien, maar ook de politionele benadering mag niet ontbreken.

Op vraag van mevrouw Lizin beamen de aanwezigen dat de aanwezigheid van de MONUC in de DRC het fenomeen van prostitutie bij jongeren heeft versterkt. De soldaten van de MONUC trekken jonge meisjes aan omdat zij over het geld beschikken.

De Kongolese autoriteiten zijn zeker geen vragende partij dat de MONUC-troepen de DRC zouden verlaten, maar de prostitutietoestanden zijn onaanvaardbaar.

Commissaris-generaal Tshombe wijst erop dat men, in de strijd tegen de mensenhandel, ook de jongens niet mag vergeten.

Verscheidene Kongolese aanwezigen vragen waarom de Westerse ambassades toch visa blijven afleveren, zelfs in dubieuze omstandigheden.

Hierop wordt geantwoord dat diegenen die op illegale wijze de DRC wensen te verlaten zichzelf niet aanbieden bij de ambassades. Het gaat steeds via tussenpersonen, zoals bijvoorbeeld muziekgroepen en dergelijke.

Commissaris-generaal Tshombe concludeert dat de strijd tegen de mensenhandel nood heeft aan netwerken.

Zij waarschuwt er ook voor dat ervaring heeft geleerd dat NGO's niet altijd zo onschuldig zijn, inzonderheid de Kongolese NGO's.

Zij dringt erop aan geen Kongolese NGO's te financieren zonder goedkeuring vanwege de Kongolese overheid.

De heer Galand vult aan dat de NGO's, willen zij naar behoren kunnen werken, ook nood hebben aan de publieke sector.

2.11. Ontmoeting met de heer Myra Ndjoku, minister van Binnenlandse Zaken

Na een korte inleiding door de senatoren Wille en Lizin met betrekking tot de doelstellingen van de missie, antwoordt de heer Ndjoku, de minister van Binnenlandse Zaken, als volgt :

De problemen van mensenhandel en visafraude zijn zeer complex, zelfs indien men over een performante administratie beschikt.

De huidige problemen in de DRC zijn gekend : de registers van de burgerlijke stand zijn vernietigd door de plunderingen en er zijn veiligheidsproblemen.

Bovendien ervaart minister Ndjoku dat, telkens hij tussenkomt, er geschermd wordt met het niet respecteren van de fundamentele rechten en vrijheden.

Hij heeft bovendien vastgesteld dat de meeste problemen zich voordoen in de residentiële wijken waar de cosmopolieten wonen.

Omwille van de uitzichtloze situatie in de DRC is het begrijpelijk dat jongeren uit de DRC weg willen.

Voor wat concreet mensenhandel en visafraude betreft, is het minister Ndjoku bekend dat er zich problemen voordoen met muziekgroepen. Hij heeft dan ook instructies gegeven aan de DGM om deze groepen prioritair aan te pakken.

Minister Ndjoku kaart het probleem aan van de toepassing van de artikelen 20 en 21 van de Belgische wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, namelijk de mogelijkheid voor België om een vreemdeling die de openbare orde of de veiligheid van het land schaadt, terug te wijzen of uit te zetten, en die maatregel doen gepaard gaan met een verblijfsverbod van tien jaar.

Dit komt erop neer dat deze betrokkenen de facto tweemaal gestraft worden : zij worden immers eerst veroordeeld tot een straf en daarna uitgewezen.

De heer Galand verwijst ter remediëring aan dit probleem naar het wetsvoorstel van de heer Josy Dubié c.s. tot wijziging van de bovenvermelde wet dat in de Belgische Senaat werd ingediend. Hij wijst er wel op dat hij niet zeker is dat dit wetsvoorstel (30) kan steunen op een akkoord binnen de meerderheidsfracties in de Senaat.

Minister Ndjoku is in elk geval vragende partij om de burgerlijke stand in de DRC terug op te starten. Op dit ogenblik is het zeer moeilijk om na te gaan wie wel en wie niet Kongolees is. De minister wordt echter geconfronteerd met een financieringsprobleem. Hij heeft reeds concrete plannen klaarliggen om aan elke Kongolees een identiteitskaart te verstrekken. Dit zou slechts 2 miljoen US dollar kosten. De Kongolese regering beschikt echter niet over deze middelen.

De heer Wille is van oordeel dat het genoemde bedrag hem vrij laag lijkt. Hij vermoedt dat dit enkel geldt voor het aanmaken van de hologramdocumenten.

Voor mevrouw Lizin is het herstel van de burgerlijke stand voor heel wat landen in Afrika een prioritaire aangelegenheid. Dit is immers essentieel in het herstellen van de rechtstaat en voor het organiseren van betrouwbare verkiezingen. Zij is van oordeel dat de landen van de Europese Unie hiervoor geld zouden moeten vrijmaken.

Op vraag van de delegatie of bepaalde kerken zich schuldig maken aan mensenhandel en visazwendel, antwoordt minister Ndjoku dat hij optreedt wanneer hij weet heeft van dergelijke feiten. Maar hij wijst erop dat de Kongolese regering de kerken, die mensen troost bieden, niet openlijk kan aanvallen aangezien de Kongolese overheid niet in staat is haar bevolking te voeden, te verzorgen en aan werk te helpen.

Hij wijst er wel op dat bijvoorbeeld de « Églises de réveil » over veel middelen beschikken : zij hebben een eigen TV-kanaal en kunnen zeer sterk mobiliseren.

2.12 Conclusies

De Belgische ambassadeur legt er de nadruk op dat men in de DRC nog maar aan het begin van het fenomeen mensenhandel staat maar dat het fenomeen zeker nog uitbreiding zal nemen.

De heer Wille deelt deze analyse : hij heeft ervaren dat er verschillende mogelijkheden bestaan om netwerken uit te bouwen en deze professioneel te runnen.

Uit zeer veel tussenkomsten is gebleken dat het ontbreken van een burgerlijke stand in de DRC het begin is van alle kwaad.

Dit probleem moet bij voorrang worden opgelost.

Het is immers belangrijk dat, wil men zich om zijn burgers bekommeren, men zijn burgers kan identificeren.

Projecten met Belgische steden om het herstel van de burgerlijke stand in de DRC mee te realiseren, moeten mogelijk zijn. In dit verband zou de stad Brussel met Kinshasa kunnen samenwerken en Luik met Lubumbashi.

Een volledige uniformiteit is geen echte voorwaarde. Ook in België hebben niet alle steden en gemeenten hetzelfde informatiesysteem.

Het moet echter mogelijk zijn om op termijn tot een efficiënte uitwisseling van gegevens te komen tussen bijvoorbeeld de steden Luik en Brussel en Kinshasa en Lubumbashi.

De ambassadeur wijst erop dat de Belgische minister van Binnenlandse Zaken in elk geval reeds uitgenodigd is om in dit verband een bezoek aan de DRC te brengen.

Eén van de gevolgen van het ontbreken van een burgerlijke stand in de DRC is dat de DGM niet naar behoren kan functioneren, aldus de ambassadeur.

Het hoofdkenmerk in de bestaande filières is dat er gegoede zwarte Belgen in actief zijn :

1º indien zij nog kinderen hebben in de DRC, laten zij deze overkomen;

2º adoptie van Kongolese kinderen;

3º substitutie van volwassenen.

Het is in elk geval een feit dat het systeem van de familiehereniging wordt misbruikt.

De ambassadeur is van mening dat er gezocht moet worden naar manieren om de nieuwe Belgen terzake te disciplineren. Men zou leden van deze gemeenschap moeten opleiden om controle uit te voeren binnen de gemeenschap zelf. In Canada heeft men op dergelijke wijze de problemen met de Sikh-gemeenschap opgelost, namelijk door het opzetten van een Sikh-politie.

Ook zouden er positieve acties moeten komen om nieuwe Belgen bij voorrang te kunnen opnemen in de luchthavenpolitie.

2. Een duidelijke controle op de « chronische » tenlastenemingen is nodig.

De senatoren erkennen dat bij het bezoek van de visa-afdeling van zowel de ambassade in Kiev als in Kinshasa, is gebleken dat bij tenlastenemingen vaak dezelfde namen terugkomen in de dossiers.

Mevrouw Lizin wijst erop dat de controle hierop de taak is van de Belgische lokale politie.

Mevrouw Thijs heeft vastgesteld dat het nieuwe informatiesysteem de ambassades niet toelaat na te gaan of iemand verschillende tenlastenemingen doet op zijn naam. Dit zou nochtans mogelijk moeten zijn.

De ambassadeur beaamt dit maar wijst erop dat het aan de gemeenten is om de gegevens hierover in het systeem in te voeren. In elk geval bestaat er een echte handel in de tenlastenemingen. Er wordt geld voor betaald.

De ambassadeur is er in elk geval voorstander van dat alle gemeenten een liaisonambtenaar zouden aanstellen die de contacten met alle Belgische ambassades overal ter wereld zou verzekeren.

Mevrouw Lizin is van oordeel dat de vreemdelingendiensten in de gemeenten goed werk leveren.

De ambassadeur oppert de idee dat men bij wet zou verbieden dat personen die in België leven van een leefloon een tenlasteneming doen.

Verscheidene leden van de delegatie opperen een aantal bezwaren bij dit voorstel.

3. De controle van de reizigers in de luchthaven zou aan de voet van het vliegtuig moeten gebeuren, aldus de ambassadeur. In Nairobi (Kenia) heeft men dergelijke controle die de verhoopte resultaten heeft opgeleverd.

Op dit ogenblik gebeurt het al te vaak dat diegene die de verschillende controles ondergaat en diegene die uiteindelijk op het vliegtuig stapt, niet dezelfde personen zijn. Op deze wijze worden boardingdocumenten doorgegeven aan reizigers zonder paspoort die daarna asiel aanvragen, eens men in het land van bestemming landt.

De controle die de SNBA ter bestrijding van dit fenomeen toepast (zoals het memoriseren van de gezichten van de reizigers), volstaat niet.

Tevens zouden aan de voet van het vliegtuig de reisdocumenten en het paspoort van de reizigers moeten worden gefotokopieerd. Deze controle aan de voet van het vliegtuig zou het best door agenten van de Belgische federale politie uitgevoerd worden. In sommige luchthavens is de Belgische federale politie reeds aanwezig, bijvoorbeeld in Nigeria. Dit zou in Kinshasa ook moeten kunnen.

De ambassadeur pleit voor een proefproject in die zin voor een periode van zes maanden.

4. Wat de consulaire taak van de Belgische ambassade in Kinshasa betreft, wijst de ambassadeur erop dat het consulaire kader sedert 1992 niet meer volledig opgevuld is geweest. Er is voorzien in drie consuls, namelijk één hoofdconsul, één vice-consul « visa » en één consul voor kanselarijaangelegenheden. Waar vóór de periode 1960-1992 het kader altijd volledig opgevuld is geweest, moet de ambassade, nu er meer problemen zijn, het reeds bijna tien jaar met een consul minder stellen. Nochtans is er zeker een behoefte aan een fulltime visumconsul. De ambassadeur is ook van oordeel dat bonafide reizigers op dit ogenblik niet naar behoren kunnen worden onthaald omwille van het gebrek aan tijd.

Een mogelijke oplossing zou erin kunnen bestaan dat men een onderscheid zou maken tussen zij die voor de eerste maal een visum aanvragen en zij die reeds eerder naar België reisden. Deze laatsten zouden dan sneller kunnen worden geholpen. De bedoeling is dat men deze nieuwe werkwijze op een discrete wijze zou introduceren. Om op een behoorlijke wijze aan dienstverlening te doen, heeft de ambassade echt nood aan een visaconsul.

5. Op de vraag van de heer Wille of het verlenen van meer autonomie aan de diplomatieke posten een uitkomst zou bieden bij het afhandelen van de visa-aanvragen, antwoordt de ambassadeur bevestigend. In elk geval zou de Dienst Vreemdelingenzaken niet alleen een weigeringsbeslissing moeten motiveren maar ook een positief advies tot aflevering van een visum. De motiveringen zouden daarna verder door de diplomatieke posten als leidraad kunnen worden gehanteerd.

6. Voor wat de handelwijze van de reizende muziekgroepen betreft, wijst de ambassadeur erop dat zij zichzelf meer en meer organiseren als maffiafilières.

7. De aantijgingen die worden geformuleerd tegen bepaalde kerken, duidt de ambassadeur als volgt : de traditionele kerken veroorzaken niet zozeer problemen : zij passen autodiscipline toe. De zogenaamde « églises de réveil » opereren echter als ware sekten en beschikken over veel geld. Visaverstrekking aan leden van deze kerken moet op zeer omzichtige wijze gebeuren. Voor het afleveren van Schengenvisa introduceren zij hun aanvragen meestal bij de Italiaanse ambassade.

8. De problemen die veroorzaakt worden door de aanwezigheid van de MONUC zijn volgens de ambassadeur via diplomatieke weg niet oplosbaar. Men kan enkel via de media aanklagen dat het beheer van MONUC moet worden geëvalueerd en zo nodig bijgestuurd.

9. Ten slotte dringt de ambassadeur erop aan dat men de procedure voor asielaanvraag in België zodanig zou inkorten dat de behandeling van een aanvraag op één maand zou kunnen worden afgerond.

2.13. Conclusies na gesprekken met de consul in Kongo-Brazzaville, de consul in Kinshasa, de immigratieambtenaar, de ambtenaar van CEDOCA en de visa-agenten

2.13.1. Uiteenzetting door de consul in Kongo-Brazzaville

De Franse ambassade in Kongo-Brazzaville wordt overstelpt met aanvragen voor een Schengenvisum. De ambassade ondergaat veel politieke druk vanwege de Franse overheden. De verhouding tussen de Franse consul en het personeel van andere ambassades van de Schengenlanden is om die reden gespannen.

Er is ook reeds een geval van mensenhandel van kinderen aan het licht gekomen : 18 kinderen die met een muziekgroep waren meegereisd, verdwenen in Parijs. Dit feit riep vragen op naar het bestaan van georganiseerde mensenhandel.

De Belgische ambassade in Brazzaville wordt met dezelfde feiten geconfronteerd als de Belgische ambassade in Kinshasa, maar dan op een kleinere schaal. De ambassade wordt regelmatig geconfronteerd met valse paspoorten : vaak worden de foto's verwisseld. Wanneer de ambassade twijfelt over de echtheid van een paspoort, wordt het document overgemaakt aan de « Direction générale de la sécurité du territoire » die het document bestudeert.

In zijn samenwerking met de lokale ambtenaren, heeft de Belgische consul in Brazzaville niet ervaren dat zij corrupt zouden zijn.

Een ander voorbeeld van fraude dat recentelijk werd vastgesteld, is dat visa die afgeleverd werden in Brazzaville in Kongolese paspoorten worden aangebracht en omgekeerd. De paspoorten waren op een gesofisticeerde manier bewerkt. Er loopt een politioneel onderzoek naar deze praktijken.

Spreker heeft ook vastgesteld dat er vaak wordt gereisd met documenten van iemand anders.

Brazzaville wordt niet, zoals de DRC, geconfronteerd met problemen aan de grenzen.

De luchthavenpolitie verzuimt in beslag genomen paspoorten terug te geven aan de respectieve ambassades. Nochtans mag de politie deze documenten niet achterhouden.

De Belgische identiteitskaart heeft het grote voordeel dat zij zeer moeilijk na te maken is. Dit is echter niet het geval voor de identiteitskaart voor vreemdelingen en kinderen dat door de Belgische autoriteiten wordt afgeleverd. Bij het aanmaken van de identiteitskaarten voor vreemdelingen en kinderen, zou men dezelfde technologie moeten gebruiken als voor de identiteitskaart voor volwassen Belgen.

Voor wat de familiehereniging betreft, is het onderzoek van de documenten tot staving van de verwantschap (bijvoorbeeld geboorteakten of « suppletieve » akten) zeer moeilijk. Vaak worden op de originele documenten gegevens toegevoegd of veranderd.

Ook Brazzaville kampt met problemen die te wijten zijn aan het ontbreken van een performante burgerlijke stand.

2.13.2. Kongolese strafbepalingen

De DRC heeft geen bepalingen in haar Strafwetboek opgenomen die mensenhandel strafbaar stellen. Artikel 67, boek 2, van het Strafwetboek (daterende van 1940) bepaalt wel dat het strafbaar is om iemand te martelen of tegen zijn/haar wil gevangen te houden. De straffen die hiervoor zijn voorzien, zijn vijf tot twintig jaar opsluiting.

Verkrachting is strafbaar (5 tot 15 jaar gevangenisstraf).

Seks met een minderjarige van minder dan veertien jaar wordt veroordeeld en gestraft als verkrachting.

Overeenkomstig artikel 172 van het Kongolese Strafwetboek is verleiding en « het in het verderf storten » van een persoon jonger dan 21 jaar strafbaar (3 tot 5 jaar gevangenisstraf en boete).

Prostitutie is in Kongo niet strafbaar.

De Kongolese overheid is van oordeel dat bovenvermelde strafbepalingen ook van toepassing kunnen zijn op mensenhandelaars.

Op 5 maart 2001 heeft de Kongolese regering de IAO-conventie nr. 182 betreffende de ergste vormen van kinderarbeid geratificeerd, alsook het optioneel protocol (bij het Kinderrechtenverdrag) betreffende de handel in kinderen, kinderprostitutie en pedopornografie en ook het Aanvullend Protocol ter voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, inzonderheid de handel in vrouwen en kinderen (bij het VN-Verdrag ter bestrijding van internationale georganiseerde criminaliteit).

Internationale verdragen die ondertekend en bekrachtigd worden, hebben kracht van wet in de DRC.

2.13.3. Voorstellen van aanbevelingen vanwege de geïnterviewden

1. Identiteitskaarten voor vreemdelingen zouden hetzelfde niveau van onvervalsbaarheid moeten hebben als de identiteitskaarten voor Belgen. Ook de reispassen voor kinderen zouden moeilijker namaakbaar moeten zijn.

2. Het consulaire kader van de ambassade van Kinshasa moet volledig worden ingevuld.

3. De vorming van de visa-agenten moet worden geoptimaliseerd en moet aandacht hebben voor het bijbrengen van ondervragingstechnieken. Tevens moet in de opleiding aandacht besteed worden aan het feit dat visa-agenten aan de loketten onder permanente stress werken.

4. De idee om aparte loketten te voorzien in de lokettenzaal van de ambassade voor zij die voor de eerste maal een visum aanvragen en zij die reeds gereisd hebben naar de Schengenzone, verdient nader onderzoek.

5. Tijdens drukke periodes zouden agenten van de DVZ naar de ambassades kunnen worden gedetacheerd. Voor grote ambassades zouden er permanent agenten van de DVZ naar de diplomatieke posten kunnen worden gedetacheerd.

6. Er wordt voor gepleit de samenwerking tussen het ministerie van Binnenlandse Zaken en de ambassades te optimaliseren. Op dit ogenblik bestaat er bijvoorbeeld geen institutionele feedback tussen de ambassades en de SN dif (Service national de documents faux et falsifiés) van de federale politie.

7. Er is vraag naar het stationeren van een fraudeagent in de ambassade. Dit naar het voorbeeld van grote ambassades, zoals de ambassade van de VS en Canada. Deze fraudeagent zou voor alle Belgische diensten in Kinshasa kunnen werken, alsook inzetbaar zijn in de luchthaven. De immigratieambtenaar waarschuwt er echter voor dat een dergelijke persoon zou kunnen worden geviseerd door de mensenhandelaars.

8. Wat de bestraffing van visafraude betreft, wordt erop gewezen dat in de eerste plaats de tenlastenemers moeten worden geresponsabiliseerd.

9. Er is een uitdrukkelijke vraag naar meer performante informaticasystemen mét zoekfuncties om bijvoorbeeld het aantal tenlastenemingen per persoon na te gaan.

10. Men gaat ervan uit dat men op termijn evolueert naar één loket voor de aanvraag van een Schengenvisum. De informatiesystemen moeten op termijn dan ook volledig op elkaar worden afgestemd. Door de ingebruikneming van het nieuwe computersysteem, is het niet meer mogelijk om op te vragen op de databank of eenzelfde persoon verschillende tenlastenemingen doet. Dit probleem moet worden opgelost. De ambassade in Kiev kon dit wel natrekken. Aansluitend hierbij is het noodzakelijk alle Schengendocumenten te uniformiseren. Hieraan wordt naar verluidt reeds gewerkt.

11. 0p dit ogenblik moet de DVZ enkel een weigering van het afleveren van een visum motiveren. Het zou goed zijn mocht DVZ ook de positieve adviezen motiveren. Dit zou een handige leidraad kunnen zijn voor de ambassades bij de behandeling van de visumaanvragen.

V. VERSLAG VAN DE HOORZITTINGEN TIJDENS DE ZITTING 2002-2003

1. Hoorzitting met mevrouw Coen, diplomate

Op 12 november 2002 hoorde de subcommissie « Mensenhandel » in gesloten zitting mevrouw Coen, de diplomate die de zaak-« Sofia » aan het licht bracht. Zij maakte een heel aantal documenten ter inzage over aan de leden van de subcommssie die betrekking hadden op het fenomeen « visafraude ».

VI. AANBEVELINGEN

1. Algemene aanbevelingen

1.1.De subcommissie stelt vast dat door de wereldwijde toename van de misbruiken bij visumaanvragen het voor de soevereine staten steeds moeilijker wordt om de toegang tot hun grondgebied onder controle te houden.

Een grondige evaluatie van de wijze van verlening, de noodzakelijkheid en de wenselijkheid van visa op internationaal niveau blijkt dan ook uitermate nodig.

1.2.De informatisering van de Belgische ambassades en consulaten moet dringend veralgemeend worden. De subcommissie staat erop de minister van Buitenlandse Zaken te herinneren aan zijn belofte om een « zware » informatisering van alle posten te verwezenlijken op korte termijn.

1.3. De subcommissie is van oordeel dat de ambassades, waar mogelijk, toegang dienen te krijgen tot alle betrouwbare databanken, uiteraard met naleving van de vigerende wetten met betrekking tot de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

1.4. De subcommissie pleit ervoor dat de regering de oprichting van een autonome dienst bij het ministerie van Buitenlandse Zaken zou overwegen die, zonder voorafgaande kennisgeving aan de bevoegde consulaire diensten, altijd een controlebezoek aan een ambassade en/of consulaat kan brengen.

Het gebeurt vaak dat personeelsleden of personen die met bepaalde Belgische ambassades nauwe contacten hebben, de handel in Schengen-visa vergemakkelijken. Wanneer dergelijke praktijken worden vastgesteld, is het van groot belang doeltreffende sancties te treffen tegen wie verantwoordelijkheid draagt.

1.5.Voor wat de afgifte van paspoorten en reisdocumenten betreft, is de subcommissie van oordeel dat de regering maatregelen moet nemen om een betere coördinatie tussen de Belgische consulaire en diplomatieke posten in het buitenland en de Dienst Vreemdelingenzaken te verzekeren.

1.6. De subcommissie roept de regering op om in de strijd tegen de visumfraude samen te werken met derde landen, in en buiten Europa. Het aantal officiële documenten die België aanvaardt als identiteitsdocumenten, of die ze kunnen vervangen, zijn veel te talrijk. De subcommissie beveelt de regering aan dat zij op het internationale forum aandringt op het nemen van maatregelen om documenten te maken die op een effciënte wijze zijn beveiligd, naar het voorbeeld van de nieuwe Belgische paspoorten.

1.7. De subcommissie verzoekt de regering de mogelijkheid tot het verlenen van meer autonomie en verantwoordelijkheid aan de diplomatieke posten te onderzoeken, mits bindende regelgeving.

Zo moet het volgens de subcommissie mogelijk zijn dat over de visumaanvraag van kandidaat-studenten, wetenschappers, bekende zakenlui, kunstenaars en sportlui, die aan de vereiste voorwaarden voldoen, op korte termijn wordt beslist.

1.8. De subcommissie is van oordeel dat regelgeving moet worden uitgewerkt, waarbij de Dienst Vreemdelingenzaken wordt verplicht zijn adviezen, die afwijken van die van de consulaire of de diplomatieke posten, te motiveren.

1.9. Om de rechtsstaat behoorlijk te laten functioneren waarbinnen de burgers ervaren dat hun rechten worden geëerbiedigd, moet eenieders identiteit worden erkend en beschermd. In vele ontwikkelingslanden, zoals de DRC, is dat een moeilijk te halen doelstelling. De subcommissie beveelt dan ook aan dat de Belgische ontwikkelingsprogramma's op zeer grote schaal de wederinvoering van accurate werkingsregels voor de burgerlijke stand ondersteunen.

2. Individuele visumaanvragen

2.1. De subcommissie dringt er bij de minister van Buitenlandse Zaken op aan om maatregelen te nemen opdat de aanvrager van een visum de behandeling van zijn aanvraag kan volgen en dat hij op de hoogte wordt gebracht van de termijn waarbinnen zijn aanvraag wordt afgehandeld. De tarieven en de wettelijke behandelingstermijnen moeten duidelijk worden opgehangen.

Die procedure zou moeten voorkomen dat bepaalde aanvragers ontmoedigd raken en een beroep doen op netwerken of reisbureaus zonder veel scrupules die niet aarzelen visumaanvragen in te dienen bij posten van andere Schengenlanden, zelfs indien de uiteindelijke reisbestemming België is.

2.2. Wanneer het systematisch optreden van een dergelijke tussenpersoon wordt onderkend, moeten de betrokken diplomatieke posten onmiddellijk de gepaste onderzoeksprocedures op gang brengen.

2.3. De subcommissie steunt de vraag van de posten om een « feed back » te krijgen van de Belgische autoriteiten over het verblijf in België van de personen waaraan de posten een visum afgegeven hebben. Die werkwijze wordt toegepast door verscheidene van onze Schengen-partners. De betrokken posten zouden zo op de hoogte worden gebracht van de terugkeer van de persoon wiens visum is vervallen, van de verlenging van een visum, van een veroordeling van een persoon, ... De subcommissie roept de regering op daartoe de nodige maatregelen te nemen.

3. Risicogroepen : personen, bedrijven en beroepen

3.1. Wanneer visa worden aangevraagd voor zogenaamde « risicogroepen » zoals danser(e)s(sen), zanger(e)s(sen), host(e)s(sen), cabaretartiesten, karakterdanser(e)s(sen), huispersoneel, modellen, sportlui, horecapersoneel ...,moet de controle en het onderzoek naar de aanvrager van het visum en de tenlastenemer strenger verlopen.

3.2. De ambassade of een groep van ambassades van eenzelfde regio moeten ertoe worden aangezet een typologie op te stellen van de verdachte mensenhandelaars en hun slachtoffers opdat de post die de visa verstrekt er nauwlettender op toeziet.

De subcommissie vraagt tevens bijzondere aandacht voor praktijken, waarbij bedrijven ­ met een doorgaans beperkte levensduur ­ zich specialiseren in het verstrekken van vervalste visa « op uitnodiging » aan andere bedrijven.

3.3. Om de fraude op een efficiënte wijze te bestrijden, moeten de federale politie en het ministerie van Buitenlandse Zaken bij de betrokken posten informatie verspreiden over personen, organisaties, plaatselijke en Belgische bedrijven en reisbureaus die betrokken zouden kunnen zijn bij mensenhandel.

3.4. Elke aanvraag die als verdacht wordt beschouwd, dient niet alleen in de post geregistreerd te worden maar eveneens automatisch aan de betrokken instanties in België te worden meegedeeld.

3.5. Luchtvaartmaatschappijen, alsook de federale politie, moeten steeds kopieën van valse documenten overzenden aan de diplomatieke en/of consulaire post van het betrokken land.

3.6. Bij tenlasteneming pleit de subcommissie voor een reglementering die voorziet in het verplicht registreren van het aantal tenlastenemingen dat een persoon in de laatste vijf jaar heeft gedaan. De subcommissie heeft immers vastgesteld dat het systeem van de tenlastenemingen werd misbruikt door personen die zich zo wensen te verrijken. Die misbruiken moeten worden bestreden.

4. Samenwerking met Schengenlanden en derde landen

4.1.De samenwerking tussen de posten van de Schengenlanden inzake consulaire aangelegenheden, is problematisch.

De samenwerking tussen de diplomatieke posten, en de consulaten, zowel tussen de Schengenlanden als met andere landen, moet aanzienlijk verbeterd worden.

4.2. De « INAD »-formule, die in de DRC wordt gebruikt door de ambassades van de Schengen-landen en die geleid heeft tot de ontdekking van viermaal meer fraudegevallen bij visumaanvragen binnen het eerste werkjaar, verdient veralgemening in alle diplomatieke posten.

4.3.De subcommissie is van oordeel dat in de toekomst binnen het Schengengebied moet gestreefd worden naar één loket voor het behandelen van de aanvragen van alle Schengenvisa.

Als tussenfase moeten de procedures ter verkrijging van visa dezelfde zijn in alle diplomatieke posten.

4.4. Om tot een doelmatiger samenwerking te komen tussen de Schengenlanden, moeten de lidstaten elkaar op de hoogte brengen van specifieke bilaterale akkoorden, zoals dat welk Duitsland verbindt met de Joodse gemeenschap in Duitsland en met de staat Israël, zoals meegedeeld door de Duitse consul tijdens het bezoek van de delegatie van de subcommissie aan de Belgische ambassade in Kiev.

Duitsland verleent bijvoorbeeld ook speciale rechten aan afstammelingen van Duitstalige Oekraïners.

5. Ambassadepersoneel

5.1. Het lokale personeel in onze diplomatieke en/of consulaire posten in risicolanden, moet een grondige en voortdurende vorming krijgen door een persoon die gespecialiseerd is in de afgifte van visa. Die persoon mag bovendien niet te lang in dezelfde post blijven om te voorkomen dat hij onaanvaardbare praktijken overneemt.

5.2. De subcommissie is tevens van oordeel dat de lokale medewerkers best niet te lang dezelfde functie uitoefenen in de visumafdeling van een diplomatieke post.

5.3. Met het oog op het verzekeren van de continuïteit op elke post, vraagt de subcommissie aan de minister van Buitenlandse Zaken er nauwlettend op toe te zien dat de visumsectie van een post in de praktijk niet de specialisatie is van één enkele persoon. Visumaanvragen worden best steeds door meerdere personen in de ambassades grondig behandeld teneinde onregelmatigheden beter te kunnen voorkomen.

5.4. De subcommissie dringt er bij de minister van Buitenlandse Zaken op aan dat de wervingsprocedure voor het nieuwe visumpersoneel, personen die specifiek belast worden met de controle van de behandeling van de visumaanvragen door het loketpersoneel bespoedigd wordt opdat ze zo snel mogelijk hun taak kunnen aanvatten.

5.5. De subcommissie verzoekt de minister van Buitenlandse Zaken ervoor te zorgen dat het visumpersoneel elkaar kan ontmoeten, informatie uitwisselen en zich bijscholen op de consulaire contactdagen of door het organiseren van aparte dagen rond dat thema; dat gebeurt nu weinig of niet om budgettaire redenen.

6. Sekstoerisme, schijnhuwelijken, huwelijk bij volmacht en verstoting

6.1. Het sekstoerisme, in het bijzonder vanuit West-Europa, moet bijzondere aandacht krijgen van de bevoegde overheden. De handelaars beschikken over heel wat middelen om hun klanten en slachtoffers te ronselen (advertenties op Internet, gespecialiseerde agentschappen, ...). De gepaste instrumenten moeten worden ingezet om te voorkomen dat dergelijke personen een visum onvangen. De subcommissie beveelt de regering aan voort te werken aan een gecoördineerd beleid ter bestrijding van die praktijken, zoals voorzien in artikel 12 van de wet van 13 april 1995 houdende bepalingen ter bestrijding van de mensenhandel en van de kinderpornografie.

6.2. Alle bevoegde autoriteiten moeten met nadruk worden gewezen op de problemen met betrekking tot schijnhuwelijken. De subcommissie vraagt bovendien dat België geen erkenning van huwelijken bij volmacht meer aanvaardt.

6.3. De subcommissie dringt er bij het ministerie van Justitie op aan dat het een duidelijke houding aanneemt tegen elke vorm van verstoting. Verstoting mag in geen geval erkend worden als echtscheiding.

De subcommissie steunt het wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 233bis in het Burgerlijk Wetboek en tot wijziging van artikel 1 van de wet van 27 juni 1960 op de toelaatbaarheid van de echtscheiding wanneer ten minste een van de echtgenoten een vreemdeling is [Voorstel van mevrouw Lizin c.s. (stuk Senaat, nr. 2-820/1)].

7. Studentenvisa

De subcommissie is van oordeel dat bij de toepassing van de reglementering betreffende de studentenvisa voor het hoger onderwijs of het verplicht voorbereidend jaar, in het Belgisch jargon « visum van rechtswege » genoemd, rekening moet worden gehouden met de realiteit. De subcommissie roept de regering op overleg te plegen met de gemeenschappen om de voorkoming van en de strijd tegen de fraude met studentenvisa te coördineren.

8. Gerichte aanbevelingen naar aanleiding van de werkbezoeken aan de Belgische ambassades in Kiev (Oekraïne) en Kinshasa (DRC)

8.1. Oekraïne

8.1.1. De subcommissie heeft kennis genomen van de recente inspanningen van dit land in de strijd tegen de mensenhandel en beveelt de regering aan de bilaterale betrekkingen aan te halen en de samenwerkingsverbanden voort te zetten.

8.1.2. In het kader van deze samenwerking, roept de subcommissie de regering op specifiek aandacht te besteden aan de strijd tegen de vrouwenhandel, het principe van de onafhankelijkheid van de Oekraïense parketten te bevorderen en te steunen en de bescherming te verzekeren van de openbare aanklagers tegen elke vorm van druk waaraan ze kunnen blootstaan.

8.1.3. De subcommissie is van oordeel dat de specifieke hulp-en opleidingsprogramma's voor grenswachters een nog ruimere Europese steun verdienen.

8.1.4. De subcommissie pleit tevens voor de ontwikkeling van een gemeenschappelijk beleid van de Schengen-landen voor Oekraïne. Een ruimere aanwezigheid van de Europese Unie ter plaatse, en inspanningen van ons land, ondermeer op cultureel vlak en ter ondersteuning van het democratiseringsproces, zijn meer dan wenselijk.

8.1.5. De subcommissie beveelt de minister van Buitenlandse Zaken aan er op het internationale forum voor te pleiten dat Moldavië en Oekraïne worden aangespoord om onder toezicht van de OVSE een proces op te starten opdat hun gemeenschappelijke duizenden kilometers lange grens op een efficiënte wijze kan worden gecontroleerd, in het bijzonder voor wat het personenverkeer betreft.

8.2. DRC

8.2.1. De subcommissie herhaalt haar oproep voor het opzetten van bilaterale ontwikkelingsprojecten teneinde de burgerlijke stand in de DRC opnieuw op te starten.

8.2.2. De aanvragen vanuit culturele verenigingen, die manifest laattijdig ingediend worden bij de ambassade, mogen volgens de subcommissie niet meer onder tijdsdruk en onoordeelkundig behandeld worden. Het gevaar op fraude is in dat geval te groot.

8.2.3. De maatregel waarbij het visum voor vrouwen uit de Democratische Republiek Congo, die met kinderen reizen, in de regel wordt geweigerd door de ambassade, terwijl dat niet het geval is voor mannen, wordt door de subcommissie als discriminerend ervaren.

8.2.4. De uiteindelijke identiteitscontrole in de DRC dient, zoals in Nigeria gebruikelijk is, vlak vóór het instijgen in het vliegtuig te gebeuren.

9. Aanbeveling aansluitend bij de visumproblematiek

De subcommissie beveelt de regering aan erover te waken dat de houding van de strijdkrachten in overeenstemming is met de internationale strijd tegen de (kinder)prostitutie en AIDS.

10. Rapportage aan het Parlement

De subcommissie wenst dat de volgende regering verslag uitbrengt aan de Senaat over het toezicht op de uitvoering van de voorafgaande aanbevelingen in het jaar volgend op het aantreden van de volgende regering.

VII. STEMMINGEN

De voorstellen van aanbeveling zijn aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.

Dit verslag is eenparig goedgekeurd door de 10 aanwezige leden.

De rapporteurs,
A.-M. LIZIN.
P. GALAND.
De voorzitter,
P. WILLE.

BIJLAGE 1

1. Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, jaarverslag strijd tegen de mensenhandel, beeldvorming van de mensenhandel en analyse van de rechtspraak, mei 2001 (blz. 25 tot en met 32)

4.2. Eigenaardigheden waarop het centrum wenst te wijzen

In november 2000, heeft het parket te Brussel, na een rogatoire commissie gestuurd te hebben naar Sofia, meegedeeld dat in die jaren 1995-1997 een visazwendel van minstens 500 visa plaatsgevonden heeft op ambabel Sofia.

Een bericht van enige tijd vroeger in de pers, dat nooit tegengesproken werd, vermeldt nog dat een in Bulgarije woonachtige Belg, die in 1986 drievoudig voor oplichting veroordeeld was, in die periode bij herhaling ­ en op aanwijzing van de ambassadeur ­ met een open diplomatieke valies gereisd had tussen Sofia en Skopje (in Macedonië). Wat schrijven Bulgaarse deskundigen over deze beruchte periode ?

« Between 1993 and 1995 the violation of the Yugo-embargo had become tacit state policy. Thus, in realizing hundreds of deals in violation of the Yugo-embargo, by buying state smuggling channels, Bulgarian organized crime developed flowless corruption mechanism ... »

Een tweede eigenaardigheid is dat in december 1997 een ander dossier met linken naar Oost-Europa (ditmaal Rusland) en de Filippijnen aan de oppervlakte kwam, ditmaal op de dienst Protocol van de administratie van Buitenlandse Zaken te Brussel, en een zwendel in verblijfskaarten betreffend. Daar heeft een ambtenaar moeten toegeven dat hij minstens 300 verblijfskaarten verpatst heeft (collega's gewagen van 3 000), tegen betaling onder andere aan mensen met vermeende banden met de Russische maffia.

Het gaat om een dossier waarin het centrum zich op 7 februari 2000 burgerlijke partij gesteld heeft, weerom op basis van artikel 11, § 4, van de wet van 13 april 1995.

Gaat het voor dit soort disfuncties en « normvervagingen » om Belgische diensten alléén ? Dat lijkt geenszins het geval te zijn, en dat wordt ook bevestigd door Bulgaarse informanten. Het blijkt langs een andere weg, wanneer in januari 2001 door de minister van Binnenlandse Zaken het bericht in de media verspreid wordt over een zwendel van Schengenvisa in Sofia, uitgaande van reisbureaus aldaar die nauw samenwerken met personeel in en rond de ambassades van de EU-landen (de Scandinavische ambassades uitgezonderd).

Naast reisbureaus, blijken vervolgens ook Belgische transport- en vleesbedrijven nauwe contacten met onder andere Ambabel Sofia verzorgd te hebben, wat leidde tot het toekennen van grote faciliteiten voor het verkrijgen van visa ..., visa waar het bedrijf soms zelfs niet om vroeg.

Enkele citaten uit het « Rapport missie Bulgarije, 3 oktober-15 december 2000 » van de Belgische immigratieambtenaar, na haar verblijf in Bulgarije :

« Er is een waarachtige handel in Schengenvisa waarbij grote sommen geld verdiend worden door tussenpersonen. Frauduleuze uitnodigingen en werkattesten zijn bij verschillende reisagentschappen te koop (blz. 22). In Sofia zijn verschillende toeristische agentschappen gevestigd die op vraag, en tegen betaling, bemiddelen om vlot een Schengenvisum te bekomen. Deze agentschappen publiceren dagelijks annonces in verschillende dagbladen (p. 22). De desbetreffende agentschappen verkrijgen deze visa bij de Schengenambassades op frauduleuze wijze door gebruik te maken van valse uitnodigingsbrieven, valse bankuittreksels, valse werkattesten, ... en vragen sommen die kunnen oplopen tot 850 US dollars (blz. 22). »

In een artikel van een Bulgaars weekblad van december 2000 kan men lezen dat de enigste Europese ambassades die niet gemakkelijk te « bewerken » zijn door deze reisbureaus deze van de Scandinavische landen zijn.

Hoe dan ook, reeds in 1995-1997 waren vergelijkbare fenomenen volop aan de gang en niet alleen op en rond de Belgische ambassade ...

Bulgaarse deskundigen stelden voor die periode volgende classificering voor met betrekking tot corruptie en smokkel/handel uit Bulgarije in het algemeen :

Type van smokkel/handel Type van corruptie
Kleinschalige smokkel (valiezenhandel) Bureaucratische corruptie (met betrokkenheid van individuele ambtenaren)
Smokkelwegen Corruptienetwerk
Door de Staat georganiseerde trafieken « Hoog-niveau »-corruptie

Er is overduidelijk een probleem met de manier waarop sommige personeelsleden in en rond sommige ambassades uit sommige Westerse landen een zwendel in Schengenvisa in de hand werken, én met de manier waarop de inspectiediensten van die landen dit opgesanctioneerd laten. Wie om goedgelovige redenen denkt dat op deze wijze arme mensen een betere toekomst kunnen gaan opbouwen in het Westen, vergist zich schromelijk.

Het zijn maffiosi en trafikanten die daar hun zaakjes en hun rijkdom op bouwen. Wellicht kan België dat tijdens zijn voorzitterschap van de Europese Unie aan de orde stellen bij de collega's lidstaten ?

Immers : Diplomacy can create that environment of international norms and procedures that are essential for law enforcement officials from all nations to operate around the world. Diplomacy can be used to promote political will and develop cooperation. Diplomacy can establish guidelines and frameworks that regularize and facilitate transnational cooperation.

4.3. Experts over de verhouding tussen maffia en EU-landen

Een eerste reeks experts, zoals Ferdinando Imposimato, een van Italië's voormalige ervaren anti-maffia onderzoeksrechters, stellen dat er goed uitgebouwde connecties bestaan tussen Oost-Europese maffiosi én binnen de EU-residerenden, connecties die zich hebben kunnen laten uitbouwen en stabiliseren gedurende de laatste tien jaren, met ­ wellicht niet uit te sluiten ­ een (verregaande ?) graad van infiltratie in sommige van onze Westerse instellingen. Dit moet dringend onderzocht worden door experts die onbevooroordeeld staan tegenover wat in het verleden kan gebeurd zijn. Dit is de thesis die verdedigd wordt door de bekende anti-maffia deskundige en voormalige anti-maffiamagistraat F. Imposimato.

In zijn boek schrijft Imposimato, in de epiloog, dat Cosa Nostra in Italië en in Europa nog steeds aanwezig en machtig is en in alle sleutelposten van elk land een voet aan huis tracht te krijgen, en

« que sa propagation et son infiltration dans les structures européennes a déjà commencé. Les convulsions politiques de notre monde ont favorisé une dangereuse ambiguïté. Pour avoir contribué au débarquement allié en Sicile, puis aidé le bloc occidental et le Vatican à soutenir Solidarnosc et les mouvements antimarxistes, ceux qui ont bénéficié de son soutien pour modifier le cours de l'histoire ont été contraints de fermer les yeux sur les agissements criminels de Cosa Nostra. Les grandes manoeuvres économiques qui se déroulent sur bien des continents la servent pour injecter dans l'économie mondiale ses immenses capitaux que personne, jusqu'à présent n'a pu évaluer, même approximativement : la mondialisation des marchés s'avère, pour Cosa Nostra, une précieuse alliée ».

Zonder hier het dossier van de door corruptie afgekochte naturalisaties noch andere kwesties die in België in de actualiteit geweest zijn te willen bij betrekken, en ons beperkend tot een ander dossier waarbij het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding zich burgerlijke partij gesteld heeft (namelijk de zaak rond de verblijfskaartenzwendel op de dienst Protocol van de administratie van Buitenlandse Zaken), valt het ons op dat ook hier verblijfskaarten toegekend werden aan mensen die bijvoorbeeld tot in het Bulgarije van toebehoren tot maffieuze organisaties verdacht worden, zij het dan via linken tussen Bulgarije en Rusland.

Terwijl in dit laatste geval, op diezelfde dienst te Brussel, dan weer heel wat verblijfskaarten toegekend werden aan Filippijnse mannen en vrouwen. Een tweede reeks experts wijst erop dat er zich een ernstig grensovergangenprobleem stelt in Oost-Europa.

Zo zei Doctor Rado Bohinc, minister van Binnenlandse Zaken in Slovenië, op de reeds vermelde internationale conferentie van 23-26 januari 2001 te Gent over de grenzen van Slovenië :

« The land and river border with Croatia is 670 km long. A total of 36 border crossings that are located along the border with Croatia were established after the Slovenian independence and there are 273 roads crossing the border without any border control established up till now. »

HOOFDSTUK 1

BEELDVORMINGEN ROND MENSENHANDEL : EEN ANALYSE VANUIT DE SOCIALE SECTOR

4. Het Schengenvisamisbruik en de mensenhandel/-smokkel

Een recent rapport van de Belgische immigratieambtenaar bij een bezoek aan Sofia (3 oktober-15 december 2000) wijst erop dat, op de ambassades van de Scandinavische landen na, de meeste ambassades uit de Schengenlanden, waaronder ook België, in december 2000 nog steeds visa lieten ter beschikking stellen via reisbureaus. Op Ambabel Sofia was dit al duidelijke praktijk in de periode 1995-1997.

Men moet er zich voor hoeden om te veronderstellen dat het daarbij altijd om behoeftigen gaat, die gewoon via visamisbruik een illegale migratie trachten te regelen. Meestal is het dit wel. Maar in het geval van uitnodigingen door kleine shops en compagnieën gaat het vaak om steun aan vormen van illegale handel. En een aantal keren gaat het om vormen van ernstig misdrijf.

4.1. Typologie van de misbruiken

We beperken ons in deze paragraaf tot manifest en gemanipuleerd misbruik van authentieke documenten, we hebben het niet over de aanmaak van valse documenten (waarover het in de volgende paragraaf gaat).

Gebruik door individuen

In een eerste geval gaat het om een individu dat naar West-Europa wenst te komen « voor zaken » of om er te werken. In zo'n geval is er geen mensenhandel/-smokkel.

Aanvraag via reisagentschappen voor « toeristen » bedoeld als pure migratie

In een tweede geval, ziet men misbruik van visa voor groepen van toeristen. Toerisme is hier geen goed woord, want het gaat meestal om mensen met een lage levensstandaard, die gewoon trachten te migreren. Zo heeft een Belgische immigratieambtenaar vastgesteld dat in Kazahkstan, veel reisagentschappen de verkoop organiseren à 60 000 à 80 000 frank voor een pakket bestaande uit « een visum + een verhaaltje + een contactpersoonsadres + werk in België ». België heeft zelf geen ambassade in Kazahkstan. Het zijn dus de ambassades van Frankrijk en Duitsland die de visa leverden. In zo'n geval gaat het om een illegale immigratie, met het oog op het vinden van een werk dat beter betaald wordt dan ter plaatse.

Aanvraag via reisagentschappen in functie van mensensmokkel en -handel

Een hardere versie van visazwendel is deze waarnaar we verwezen hebben uit het Chinese Wenzhou (provincie Zhejiang). We staan hier voor mensensmokkel, eventueel in een aantal gevallen ook mensenhandel in de volle betekenis van het woord.

Aanvraag via een tussenpersoon in functie van prostitutie

Een hardere versie komt momenteel bijvoorbeeld uit Bulgarije of andere Oost-Europese landen. In de beste Bulgaarse gezinnen overweegt men soms nog steeds om, op basis van advertenties in de media, zeer jonge meisjes naar een West-Europees land te sturen om de taal te leren, zonder dat men weet wat die jongeren te wachten staat. En dit, alle persartikels en campagnes ten spijt die nu al gevoerd worden.

Volgens het IOM zouden zich vandaag 10 000 Bulgaarse prostituees in de bars van West-Europa bevinden. Ook de Brusselse en Antwerpse politie interpelleert bijna dagelijks zeer jonge Albanese meisjes die vaak aan de lichtgelovigheid van hun familie onttrokken zijn.

In de laatste gevallen kan je van mensensmokkel, en bij de laagste lonen zelfs van mensenhandel, soms ook van uitbuiting in prostitutienetwerken spreken.

Aanvraag via een beroep op ondernemingen die als bemiddelaars optreden

Algemeen gesproken gaan de uitnodigingen en de eventuele fake visa die men op die wijze aanvraagt uit van kleine commerciële ondernemingen, met een veelheid van activiteiten, die gemakkelijk van naam kunnen veranderen of failliet gaan. Deze laatste « zenden » uitnodigingen in opdracht, nu eens geïsoleerde dan weer in korte lijsten (variërend van enkele namen tot enkele tientallen), die toegang tot ons grondgebied toelaten, een illegale evenwel, want de uitnodiging is vals.

Onwillekeurig denkt men hier aan een vergelijkbaar fenomeen dat zich voorgedaan heeft op de dienst Protocol van de administratie Buitenlandse Zaken te Brussel in de periode 1992-1997, waar volgens het parket van Ieper 300 bewezen verblijfskaarten « verkocht » werden. Collega-ambtenaren gewagen van circa 3 000 verblijfskaarten ...

Aanvraag via een beroep op ondernemingen (cf. vorig punt) op vraag van personeel op de ambassade zelf

Dit is klaarblijkelijk in groot getal voorgevallen op Aambabel Sofia, minstens in de periode 1995-1997.

Concreet betekende dit dat firma's in België voor een lijst van personen visa aanvroegen bij Ambabel Sofia op vraag van mensen binnen Ambabel Sofia zelf, zonder dat die mensen zich nadien bij die firma's zijn gaan melden. Dit zou zich voor zo'n 500 bewezen visa voorgedaan hebben (parket van Brussel, november 2000).

4.2. Kader voor interpretatie

Aan het ene extreem : onachtzaamheid, slordigheid. Tekort aan beroepsernst ? Naargelang de hoeveelheid en de aard, zware beroepsfout ?

Aan het andere extreem : documentenfraude loopt als een rode draad doorheen de georganiseerde criminaliteit ... De commissie is verbaasd over het feit dat mensen van wie iedereen weet dat zij behoren tot buitenlandse criminele organisaties die in België actief zijn, zonder probleem op het Belgische grondgebied kunnen verblijven (parlementaire onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar de georganiseerde misdaad, Senaat, 8 december 1998, blz. 531-532).

Wat opvalt is dat zulke uitnodigingen als beschreven onder 5.1. evident dikwijls gebeuren met het oog op een of andere white collar criminele activiteit. Het kan gaan om visa verleend aan twijfelachtige « zakenlieden », dieven van alle slag die zich uit hun land terugtrekken eenmaal dat de buit binnen is of dat de risico's te groot geworden zijn ...

In het verleden is voor sommige landen vastgesteld dat dergelijk visamisbruik meermaals met geldwitwasoperaties gepaard ging.

In een aantal gevallen zijn (op Ambabel Sofia) visa of (op de dienst Protocol te Brussel) verblijfskaarten uitgedeeld aan notoire oplichters of maffiosi.

4.3. Bijkomend kader voor interpretatie

R. Gaspar, de Deputy Director General van de « National Criminel Intelligence Service » van het Verenigd Koninkrijk, die de kenmerken vastgesteld heeft waar sommige aan mogelijke corrumpering blootstaande openbare diensten beantwoorden, vermeldt :

­ de discretie die er bij hun handelen plaatsvindt, en de mogelijkheid om daar misbruik van te maken;

­ een zwakke controle, die veraf ligt;

­ een zwakke publieke zichtbaarheid van de handelingen die er gesteld worden, en een moeilijkheid voor de cliënten om afwijkingen te zien of te interpreteren;

­ een solidariteit tussen gelijken;

­ een « collegiaal » bestuur.

Volgens Gaspar zijn dit de typische factoren die fraude en corruptie in openbare diensten in de hand kunnen werken.

5. Documentenzwendel, los van de visaproblematiek

In ons jaarverslag van 1999 hebben wij reeds uitvoerig aandacht besteed aan het aspect documentenzwendel.

Door heel wat overheden, politiemensen, wordt steevast benadrukt dat documentenzwendel moet beschouwd worden als een rode draad doorheen vele vormen van criminaliteit. In de praktijk moet echter vastgesteld worden dat er erg weinig aandacht wordt besteed aan de eigenlijke zwendel in documenten (op enkele uitzonderingen na) niettegenstaande de dagdagelijkse praktijk aantoont dat het gebruik van valse, vervalste, gestolen of frauduleus verkregen identiteitsdocumenten in binnen- en buitenland in stijgende lijn gaat.

Verschillende problemen liggen aan de basis van de gebrekkige behandeling van dit fenomeen. Enerzijds is er de kennis van de ambtenaren en politiemensen welke geacht worden documenten te controleren. Een echte doorgedreven kennis van de diverse Belgische en internationale documenten is slechts bij een te beperkt aantal instanties aanwezig, zowel binnen de diverse administraties als binnen de politiediensten. Eerste vereiste hierbij is een gedetailleerde kennis van de originele Belgische documenten.

Het kluwen van veel te veel verschillende documenten, elk met hun eigen inhoud maakt het voor de controlerende overheid extra moeilijk om deze materie te beheersen.

Alleen in België al is het aantal officiële stukken welke kunnen aanvaard worden als identiteitsdocument, of vervangend document, veel te omvangrijk.

Bovendien heeft elk land zo wel « zijn eigen voorraad » identiteitsstukken, wat het totaalbeeld compleet onoverzichtelijk maakt voor de doorsnee ambtenaar. Het is precies van deze zwakke plekken dat criminelen, mensenhandelaars of anderen gemakkelijk misbruik kunnen maken om, met behulp van de meest geperfectioneerde technieken of gewoon het gebruik van een eenvoudige kleurenkopiemachine, documenten aan te maken welke makkelijk aanvaard worden als « echte » stukken. De aanmaak van identiteitsdocumenten met een zeer hoge beveiliging, zoals het nieuwe Belgische paspoort verdient uiteraard aanbeveling. De realiteit is echter dat ettelijke tientallen internationale documenten zonder hoogwaardige beveiliging circuleren en een gegeerd voorwerp zijn in handen van fraudeurs.

Niet alleen de controle aan de grenzen (waar heel veel valse documenten worden onderschept) lost het probleem van de documentenzwendel ­ documentenhandel op. Regelmatig werden en worden nog diefstallen gepleegd in gemeentehuizen of in buitenlandse diplomatieke posten. Een van de meest gegeerde voorwerpen voor deze daders zijn de blanco paspoorten of identiteitskaarten die er voorradig zijn.

Na de diefstal, al dan niet op bestelling, start een ganse handel in documenten. Via de helers, vervalsers vallen de documenten in handen van de gebruikers en/of slachtoffers van mensenhandel. Doch niet alleen de diefstal van blanco documenten is essentieel. De diefstal van gebruikte documenten, de « verkoop » en het gebruik van identiteitsstukken die later worden aangegeven als « verloren » of « gestolen » alsook het hergebruiken van de documenten van slachtoffers van mensenhandel doet de handel in identiteitsstukken weelderig leven. Deze omvangrijke handel is zeer lucratief en vooral paspoorten en identiteitskaarten zijn meermaals bruikbaar voor meerdere personen. Het transport van deze documenten is vrij eenvoudig en quasi zonder risico voor de daders.

De internationale post, alle express-koeriersbedrijven en individuele koeriers worden ingeschakeld in de transfer van documenten over de ganse wereld. De interceptie is bijzonder moeilijk omwille van het grote volume dat er dagelijks via deze bedrijven wordt verwerkt alsook door de verbergingsmethodes welke worden toegepast om de valse stukken te verbergen. Nog steeds worden er te weinig inspanningen geleverd om de strijd aan te binden tegen die documentenzwendel.

Het is geweten dat de controle arbeidsintensief is doch de enkele politiemensen welke zich dagdagelijks met deze materie bezighouden, zoals de opsporingsafdeling van de federale politie arrondissement Brussel-Asse op de nationale luchthaven, tonen duidelijk aan dat het fenomeen pertinent aanwezig en te bestrijden is. Diverse dossiers documentenzwendel door deze dienst opgestart via het parket Brussel hebben geleid tot de arrestatie van mensenhandelaars en het aantreffen van illegalen op de adressen van de bestemmelingen van de pakketten. En zelfs indien geen onmiddellijk resultaat kan geboekt worden blijft het nog steeds de vraag waarom het paspoort van de heer X vanuit het buitenland door de heer Y wordt verstuurd aan de heer Z.

Een identiteitsdocument is persoonlijk. De verzending via mail zou strikt gereglementeerd, zoniet verboden moeten worden. Aangezien de documentenzwendel via post of koerier ook een duidelijk internationaal fenomeen is zou vooral op dit niveau moeten kunnen samengewerkt worden. De praktijk wijst uit dat de internationale samenwerking in deze materie weinig of geen aandacht krijgt. Nog te weinig landen zijn receptief voor het probleem, of verschuilen zich achter een gebrek aan wetgeving om dit fenomeen in hun land aan te pakken, als ze het al als prioritair zouden beschouwen.

Met name via het parket van Brussel werden reeds heel wat pogingen ondernomen naar diverse Europese landen om een gerechtelijk onderzoek in te stellen naar verdachte pakketten. De resultaten zijn spijtig genoeg niet in verhouding tot de inspanningen die hiervoor in België worden geleverd. Ons jaarverslag 1999 heeft reeds uitvoerig het fenomeen toegelicht, doch sindsdien lijkt er weinig te zijn veranderd.

De materie documentenzwendel is duidelijk een fenomeen dat moet aangestuurd worden vanuit de federale politie en bekeken binnen het ruime geheel van de georganiseerde criminaliteit rond mensenhandel, mensensmokkel, illegale immigratie.

De stroom documenten is gelinkt aan bestaande smokkelroutes van mensenhandelaars of is de voorbode van een nog op te starten filière.

Zeker binnen Schengen en bij voorkeur binnen Europa zou dit probleem een veel hogere prioriteit moeten genieten. Documentenzwendel is één van de belangrijkste fronten in de internationale criminaliteit waarop nog te weinig inspanningen worden geleverd. België zou bovendien van zijn Europees voorzitterschap gebruik moeten kunnen maken om het mondiaal probleem van de documentenzwendel in de verf te zetten en op te trekken tot een Europese prioriteit.


BIJLAGE 2

Uittreksels uit de antwoorden op de vragen aan de vice-premier en minister van Buitenlandse Zaken met betrekking tot de visa

1. VISUMUITREIKING EN CONTROLE : EEN OVERZICHT

Ter informatie : de fasen in de uitreiking van een visum.

(De basisregel is dat de toegang tot het grondgebied tot de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken behoort. Formeel gesproken zijn de posten in het buitenland de « loketten » van de Dienst Vreemdelingenzaken, die het terzake bevoegde bestuur is. De posten zijn niet bevoegd om de uitreiking van een visum te weigeren. Wel kunnen zij sommige categorieën van visa onder bepaalde voorwaarden uitreiken bij volmacht van de Dienst, die zij hierover dan wel zo spoedig mogelijk dienen in te lichten).

Iemand dient een aanvraag in.

De aanvraag dient ook een reden te bevatten. Voor kort verblijf : toerisme, zaken in de ruime zin, studie, bezoek aan familie of vrienden, bezoek met het oog op een huwelijk. Voor lang verblijf : immigratie voor familiehereniging (huwelijk, ouders, kinderen), uitvoering van een arbeidscontract, deelneming in een onderneming, vestiging als zelfstandige ...

Volgens de aard van de aanvraag worden ook ondersteunende documenten gevraagd. De meeste hiervan zijn ambtshalve vereist, andere kunnen in de loop van het onderzoek worden gevraagd.

De aanvraag moet in principe persoonlijk worden ingediend en kan worden besproken tijdens een interview. In de gevallen waarbij de afstand een probleem vormt, is het toegelaten dat de aanvraag schriftelijk of via een tussenpersoon wordt ingediend. De personeelsbezetting van de posten ­ en dit geldt voor alle posten van de Schengenlanden ­ laat niet altijd toe werkelijk een interview af te nemen. Het nut ervan is overigens beperkt. Zie ook de opmerking hieronder over de motieven van de weigering.

De aanvraag wordt in eerste instantie behandeld door een van de plaatselijke, al dan niet Belgische beambten van het consulaat. In de 18 posten die als bijzonder gevoelig worden beschouwd, werken zij sinds 1998 onder rechtstreekse controle van een Belgische « visumbeambte » ter plaatse en vervolgens van de consul. In de andere posten wordt de controle enkel uitgevoerd door de consul of de vice-consul en verloopt zij minder direct.

Het hoofd van een diplomatieke post of zijn adjuncten voeren deze controle slechts uit bij afwezigheid van de consul. Het hoofd van de post oefent wel algemeen gezag uit over de activiteiten van de post en controleert in dat opzicht ook de activiteiten van de consul.

De aanvragen worden behandeld in 26 posten, waarvan er 14 op dit ogenblik visumbeambten tellen. De behandeling verloopt door middel van een beveiligde computerregistratie die in verbinding staat met de Dienst Vreemdelingenzaken. Het antwoord van de dienst verloopt algemeen gesproken via dezelfde weg voor de visa voor kort verblijf ­ op enkele uitzonderingen na, maar voor de visa voor lang verblijf is dit nog niet systematisch het geval. De informatisering werd reeds voorbereid vanaf 1993, maar is bij gebrek aan middelen en personeel slechts langzaam op gang kunnen komen sinds 1999. Het huidige programma slaat op 36 posten, die samen ongeveer 80 % van de door ons land uitgereikte visa vertegenwoordigen (de huidige dekking is ongeveer 60 %), en die vrijwel alle « risicoposten » omvatten, evenals de posten die hoofdzakelijk aanvragen behandelen vanuit landen die onderworpen zijn aan de Vision-raadpleging tussen Schengenpartners. Op termijn zouden alle posten uitgerust moeten zijn met dit beveiligde programma. In tussentijd beschikken de overige posten reeds enkele maanden over een lichter programma met dezelfde capaciteiten, dat weliswaar niet dezelfde veiligheidsgaranties biedt.

In beide gevallen zijn een aantal functies nog niet beschikbaar, ofwel omdat er nog kredieten moeten worden vrijgemaakt (onder andere voor de automatisch gedrukte visumstickers), ofwel omdat de juridisch-technische problemen nog steeds niet opgelost zijn (met name de computertoegang tot het CBS).

Dankzij de huidige informatisering kunnen statistieken worden opgesteld, die nuttig zijn voor de evaluatie van het beleid met betrekking tot het verkeer van personen en voor het beheer en de controle van de activiteiten van de posten in de uitreiking van visa. Deze statistieken moeten echter samengelegd worden alvorens zij een precies beeld kunnen geven. Toch zijn zij in de praktijk al gebruikt geweest om de situatie in het consulaat-generaal van Casablanca te analyseren. Sinds 1994 was deze post namelijk de eerste waar de procedure geïnformatiseerd werd.

In elk geval worden de beslissingen over de toekenning van een visum genomen door een consul of bij afwezigheid door een diplomaat, maar niet door een plaatselijk ambtenaar. Indien dit vereist of nuttig is, moet de Dienst Vreemdelingenzaken eerst toelating geven. Bij gebrek aan personeel kan het gebeuren dat visumbeambten voor een korte periode de consul vervangen voor deze taak.

In sommige landen, met name Kongo, Nigeria, Pakistan en India, worden sommige ingediende documenten (vooral met betrekking tot de burgerlijke staat) op echtheid onderzocht door externe advocatenbureaus, omwille van het grote aantal valse documenten dat in deze landen wordt ingediend.

Zodra het aanvraagdossier volledig is volgens zijn voorwerp en de aanvraag ontvankelijk verklaard wordt (de aanvrager staat niet gesignaleerd bij het SIS; de aanvraag lijkt niet onmogelijk, wat het geval zou zijn als zou blijken dat de aanvraag wordt ingediend met het oog op een huwelijk, terwijl de aanvrager al gehuwd is), wordt het indien nodig overgemaakt aan de Dienst Vreemdelingenzaken (in alle gevallen van verplichte raadpleging, in de gevallen waarbij verificatie in België noodzakelijk (onder andere signalement bij het CBS) of gewenst is, in de gevallen die volgens het Vision-systeem (22 nationaliteiten) voor raadpleging moeten worden voorgelegd aan de partnerlanden, en ten slotte in de gevallen waarbij de post ambtshalve een visum zou kunnen uitreiken, maar een weigering voorstelt).

Indien het antwoord van de Dienst Vreemdelingenzaken positief is (of er geen antwoord wordt gegeven in de procedure « behoudens verzet ») of indien de post het visum ambtshalve kan toekennen en geen elementen heeft om een weigering te wettigen, wordt het visum uitgereikt.

Wanneer een visum wordt toegekend, zelfs met toelating van de Dienst Vreemdelingenzaken, betekent dit geen definitief recht om de Schengenruimte binnen te treden. Bij het overschrijden van de grens kan de controle die door de grenspolitie moet worden uitgevoerd om na te gaan of de uitreikingsvoorwaarden nog steeds vervuld zijn, immers leiden tot een uitzetting. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn, indien de begunstigde in tussentijd geseind staat, indien hij de reden voor zijn verblijf niet meer voldoende kan aantonen of indien bedrog wordt vastgesteld (verwisseling van personen, vals paspoort, ...).

Het is ook belangrijk dat de Belgische posten, zelfs op bevel van de Dienst Vreemdelingenzaken, visa uitreiken aan personen aan wie dit tot voor kort werd geweigerd. Immers, de eis om voortaan de weigering van een visum feitelijk en juridisch te motiveren is in bepaalde gevallen niet haalbaar. Dit geldt wanneer een formeel bewijs onmogelijk te verkrijgen is of lange tijd vergt, of wanneer een reeks op zich voldoende bewezen aanwijzingen moet worden voorgelegd, maar de middelen en capaciteiten van de post en de Dienst dit niet toelaten.

Controle en opvolging

1. Interne controle van de post

Het hoofd van de post is algemeen verantwoordelijk voor de organisatie van de post in al haar aspecten : hij kan en moet indien nodig tussenbeide komen in het personeelsbeheer en het beheer van de procedures en hij wordt geacht controles uit te voeren (zelfs via steekproeven) om de goede werking van de post te toetsen aan de uit te voeren opdrachten.

Sinds 1998 deelt hij sommige verantwoordelijkheden met de consulair ambtenaar, die de eerste verantwoordelijke is voor het dagelijks beheer en het hulppersoneel. In sommige posten wordt hij bovendien aangesteld als boekhouder, waarbij het hoofd van de post fungeert als lastgever. Er dient dus een dialoog te worden gevoerd in het beheer van de post. Het centrale bestuur komt daarbij in principe slechts tussenbeide als scheidsrechter in geval van geschillen. Deze werkwijze betekent het einde van een aantal praktijken uit het verleden en zij vergt een mentaliteitswijziging, zowel bij de hoofden van de posten, als bij de consulaire ambtenaren. Zij wordt dan ook nog niet overal toegepast.

Voortaan zijn er dus twee verantwoordelijken in de procedure voor visumuitreiking. In bepaalde gevallen worden zij bijgestaan door een of twee visumbeambten met Belgische nationaliteit, die zelf een eerstelijnscontrole op deze procedures uitoefenen.

2. Externe controle

a) Dienst Vreemdelingenzaken

De dienst oefent uiteraard een rechtstreekse controle ex ante uit op alle aanvragen die hem voor beslissing worden overgemaakt.

Hij ontvangt de uitreikingsdossiers ambtshalve per computer of op papier (per diplomatieke koffer) en is in staat op deze uitreikingen een controle ex post uit te voeren. Het ministerie van Buitenlandse Zaken verwijst naar de Dienst Vreemdelingenzaken voor wat de organisatie van deze controles betreft. Doorgaans deelt de dienst zijn opmerkingen rechtstreeks mee aan de betrokken posten. In bepaalde gevallen, met name wanneer de Dienst van oordeel is dat de post niet of onvoldoende reageert op zijn aanmaningen, wendt hij zich tot de visumdienst van het departement van Buitenlandse Zaken.

b) De visumdienst van het ministerie van Buitenlandse Zaken

Deze dienst heeft in hoofdzaak de volgende taken :

­ samen met de dienst bijdragen tot de BNL-besprekingen en EU-Schengen-besprekingen over het gemeenschappelijk visumbeleid;

­ in overleg met de dienst de algemene richtlijnen voor de posten in verband met de uitreiking van visa uitwerken;

­ de posten begeleiden en indien nodig corrigeren bij de toepassing van deze richtlijnen;

­ functionele maatregelen voorstellen ter ondersteuning van het beheer van de procedures, in samenwerking met de diensten voor personeel, materiaal en informatica (computerprogramma's, verbinding met de DVZ, visumbeambten, ...);

­ als « expert » bijdragen tot elk onderzoek dat wordt gevoerd naar de toepassing van de visumprocedures;

­ instaan voor het beheer van de briefwisseling met betrekking tot de talrijke interventies en de klachten over visumuitreiking die bij het ministerie worden ingediend.

De visumdienst staat in eerste instantie in voor ondersteuning, maar draagt daarnaast ook bij tot de controle.

c) De multidisciplinaire onderzoeksmissies

Deze missies zijn opgestart in 1997 en bestaan uit ambtenaren van de Dienst Vreemdelingenzaken, de federale politie en het ministerie van Buitenlandse Zaken. Zij bezoeken achtereenvolgens de zogenaamde risicoposten en leggen zo ongeveer drie bezoeken per jaar af. Hun doel bestaat erin met de betrokken posten de visumprocedures te bespreken, bijkomende opleiding te verschaffen ­ onder meer in het kader van de strijd tegen de documentenvervalsing, de posten bewust te maken voor de typische tekenen van mensenhandel en illegale immigratie, informatie over de netwerken uit te wisselen, informatie in te winnen over de situatie ter plaatse en over het verloop van de plaatselijke samenwerking met de partners en de modaliteiten van de samenwerking tussen de DV, de politie, het ministerie van Buitenlandse Zaken en de bezochte post. Deze missies zijn dus eerst en vooral in het leven geroepen om de feitelijke visumuitreiking en de samenwerking tussen de diensten te verbeteren in de strijd tegen de illegale immigratie en de mensenhandel.

Zij hebben praktische gevolgen voor onder meer de organisatie van de posten en de verbetering van de informatie-uitwisseling. Voor de visumactiviteiten zijn deze gevolgen vergelijkbaar met de algemene doelstellingen van de Inspectie van de diplomatieke en consulaire posten (zie verder).

Dit soort missies heeft reeds plaatsgevonden in Dakar, Lagos, Amman, Peking, Bangkok, Kinshasa, Istanboel, Ankara en Moskou.

d) De Inspectie van de diplomatieke en consulaire posten van het ministerie van Buitenlandse Zaken

De inspectie heeft als basistaak alle diplomatieke en consulaire posten zo regelmatig mogelijk te bezoeken. De inspecties worden geleid door een diplomaat van rang 15 of minder en een consulair ambtenaar van rang 10 of minder. Zij hebben tot doel een momentopname van de post weer te geven : beschikbaar personeel, ingesteldheid van het personeel, lokalen en materiaal, boekhouding en registers, naleving van de procedures en uitvoering van de taken door het personeel.

Zo nodig stelt de inspectie aan de post correctiemaatregelen voor indien er onregelmatigheden worden vastgesteld, die vermeden kunnen worden met de middelen ter plaatse. Aan het centraal bestuur stelt zij steunmaatregelen voor, indien fouten worden vastgesteld waartegen het bestuur dient op te treden. De voorstellen van de Inspectie worden doorgaans ter harte genomen, rekening houdend weliswaar met de beschikbare tijd en middelen, die niet altijd toereikend zijn en dan ook vrij lange procedures vereisen waardoor zij hopelijk wél toereikend kunnen worden.

Als de inspectie ongewone praktijken vaststelt, worden vanzelfsprekend onmiddellijk de nodige maatregelen getroffen om hieraan een einde te maken en kan zo nodig ook een tuchtprocedure worden opgestart.

De tweede taak van de inspectie bestaat erin onderzoek te verrichten wanneer ongewone feiten die zich in een post voordoen, aan het licht worden gebracht door een van de diensten van het bestuur of wanneer de omstandigheden waarin en de nauwkeurigheid waarmee deze feiten worden aangekaart, laten vermoeden dat er wel degelijk sprake kan zijn van onregelmatigheden.

De mate waarin de inspectie in staat is bewust onregelmatige en dus malafide praktijken of op zijn minst ernstige fouten aan het licht te brengen, hangt uiteraard af van vele factoren. Eerst en vooral is er de aard van de fraude of van de verkeerde praktijken, evenals de omvang ervan in verhouding tot de hoeveelheid behandelde gegevens en de handigheid waarmee de fraudeur ­ als het inderdaad om fraude gaat ­ zijn activiteiten weet te verhullen. Daarbij komt nog het feit dat de inspectie, noch de Belgische gerechtelijke of andere autoriteiten rechtstreeks onderzoek mogen verrichten buiten de ambassade of het consulaat in kwestie. De mogelijkheden om samen te werken met de plaatselijke autoriteiten zijn erg uiteenlopend en zorgen in sommige gevallen voor problemen door de opheffing van de onschendbaarheid van de ambassade of het consulaat en/of zelfs van het personeel dat niet bij de zaak betrokken is.

Dat betekent niet dat de inspectie geen resultaten boekt of dat deze resultaten niet zouden worden gebruikt in tuchtprocedures die daadwerkelijk tot sancties leiden.

De erg zware procedures die momenteel worden gevoerd door mensen die er niet dagelijks beroepshalve mee bezig zijn, hebben te kampen met dezelfde kwalen als het gerecht : moeilijk na te leven termijnen ­ vooral in beroepszaken, procedureslagen waarin de procedure belangrijker is dan de grond van de zaak ...

Daarbij komt nog de moeilijkheid om de zwaarte van de in casu toe te passen sanctie vast te stellen, doordat er ­ gelukkig ­ geen precedenten zijn. In enkele gevallen zijn ook sancties nietig verklaard, omdat de beroepsprocedure, waarvoor het ministerie niet bevoegd is, te lang werd geacht. Sommige sancties worden naar gelang van de zaak nu eens te licht, dan weer te zwaar bevonden. Het is dan ook niet makkelijk ze objectief in te schatten.

Ten slotte is er de moeilijke verhouding tussen de aangifte bij het gerecht en de tuchtprocedures. In het geval van aangifte van feiten die door een bestuursmedewerker zijn gepleegd en die een misdrijf kunnen betekenen, is het bestuur verplicht zich te beperken tot het vaststellen van de geloofwaardigheid van de feiten en mag het dus niet zelf het bewijs van de feiten aanbrengen of een onderzoek voeren om er de strafbaarheid van vast te stellen. Zelfs de confrontatie van een persoon met de bewijzen waarover het bestuur beschikt, kan al een procedurefout betekenen in het onderzoek van het parket of nadien in het vooronderzoek van de rechter van de zaak. Bovendien kan het bestuur geen tuchtprocedure starten alvorens de strafprocedure afgerond is. Hierdoor blijven sommige zaken aanslepen ...

...

4. ANTWOORDEN OP DE MONDELINGE VRAGEN

1. « Is de consulaire samenwerking tussen de Schengenlanden een prioriteit voor het toekomstige EU-voorzitterschap van België? »

Het antwoord is positief. Deze prioriteit staat reeds vermeld in het document dat opgesteld is voor de goedkeuring van de regering door de ministeries van Justitie, Binnenlandse Zaken en Buitenlandse Zaken over het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie en de prioriteiten op het gebied van justitie en binnenlandse zaken. Zij staat ook in het ontwerpdocument voor het Comité van artikel 36 over het programma van het voorzitterschap voor de buitenlandse betrekkingen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken.

Men stelt vast dat er wel degelijk een inspanning wordt geleverd (en dat zij verder moet worden gezet) om een gemeenschappelijke reglementering uit te vaardigen en de punten waar de EU-Schengen-partners het nog over oneens zijn op het gebied van de uitreiking van visa voor korte duur, te harmoniseren. Zo bestaat er bijvoorbeeld sinds april 2001 geen enkel verschil meer tussen partners op de lijst van landen (nationaliteiten) met of zonder visumplicht. Toch is deze inspanning ontoereikend of heeft zij geen praktisch effect op de totale controle op de toegang tot het Schengengebied, als de consulaire posten van de partners in een welbepaald land hun werkwijze inzake visumuitreiking niet harmoniseren door gemeenschappelijk de plaatselijke situatie te analyseren en te zoeken naar soortgelijke oplossingen.

Een dergelijke harmonisering is slechts mogelijk als deze posten met elkaar voortdurend informatie uitwisselen. Gebeurt dit niet, dan treedt er een soort « visumshopping » op bij de posten die door de aanvragers als « gemakkelijk » worden beschouwd. Vervolgens kunnen deze laatsten reizen naar het land van hun keuze, dat de aanvraag net zo goed had kunnen weigeren, veeleisender had kunnen zijn met betrekking tot de uitreikingsvoorwaarden of het visum trager had kunnen afleveren.

De plaatselijke consulaire samenwerking tussen diplomatieke posten van Schengenlanden staat op papier, maar men stelt vast dat de uitvoering ervan verschilt van de ene plaats tot de andere. In sommige landen verloopt zij voorbeeldig, in andere landen laat zij te wensen over.

Er moet dan ook verder worden samengewerkt aan een gemeenschappelijke regelgeving en aan de richtlijnen die vanuit de hoofdsteden worden gegeven. Ook dient de « plaatselijke » samenwerking beter en systematischer te verlopen, desnoods door posten tot samenwerking te dwingen. Het Belgisch voorzitterschap wil vooruitgang boeken in de gemeenschappelijke identificatie van de stimuli, de behoeften en de optimale omstandigheden van een dergelijke samenwerking, en wil ze ook daadwerkelijk ontwikkelen.

2. « De Scandinavische ambassades zijn de enige die moeilijk te manipuleren zijn. »

De minister neemt hiervan nota, maar kan bij gebrek aan verdere informatie hierover niet zeggen waarop deze bewering gestoeld is.

Hij stelt vast dat de Scandinavische landen naar verhouding minder asielaanvragen te behandelen krijgen en dat hun wetgevingen in sommige opzichten strenger zijn. Zo zijn in Zweden bijvoorbeeld de klanten van prostituees strafbaar. Samen met een aantal andere factoren kan dit verklaren waarom de Scandinavische landen wellicht minder dan andere het toneel zijn van misdadige praktijken die rechtstreeks samenhangen met mensenhandel.

Dit betekent echter niet dat de ambassades van deze landen niet het slachtoffer van misbruiken kunnen zijn of nooit visa voor kort verblijf uitreiken, die niet voor hun oorspronkelijke doel worden gebruikt. Malafide aanvragers kunnen zo bijvoorbeeld spoorloos verdwijnen naar andere landen, die « interessanter » zijn voor hun ware activiteiten. Het is duidelijk dat Russen uit de regio Sint-Petersburg die een visum aanvragen, makkelijk kunnen voorwenden dat zij als toerist of om te winkelen naar Denemarken, Finland of Zweden reizen. Als zij te kwader trouw zijn, kunnen zij vandaar makkelijk naar Duitsland, de Benelux of elders om andere activiteiten te ontplooien. In 2000 heeft het Finse consulaat in Sint-Petersburg in totaal 181 000 visa uitgereikt. Het aantal geweigerde aanvragen was lager dan 1 %.

3. « Visumhandel loopt als een rode draad doorheen mensenhandel. »

Deze vaststelling valt niet te ontkennen.

In heel wat landen waarvan de inwoners aan visumplicht onderworpen zijn om toegang te krijgen tot de Schengenruimte, gaan sommige reisbureaus zelfs zover dat zij « reizen inclusief visum » aanprijzen om klanten aan te trekken. Het gaat eigenlijk om kandidaat-emigranten die, zodra zij in de Schengenruimte aankomen, proberen naar het land van hun keuze te reizen ­ als zij er al niet zijn ­ om daar onder te duiken of zich op te geven als kandidaat-vluchteling. Deze reisbureaus, die overigens niet altijd in het stuk voorkomen, stellen dossiers voor visumaanvraag op, die voldoen aan de vormvereisten en de andere voorwaarden. Hierdoor ziet de Belgische of andere Schengenpost (of de toezichthoudende instantie) waartoe men zich wendt, geen reden om het visum te weigeren, tenzij in het dossier een vervalst document wordt ontdekt of de aanvrager gesignaleerd staat. Dezelfde techniek wordt ook gebruikt door minder « formele » tussenpersonen. Vanzelfsprekend profiteren ook personen met misdadige bedoelingen van deze netwerken, omwille van het gemak waarmee zijzelf of de slachtoffers van hun uitbuiting kunnen rondreizen. Voor de Schengenposten is het ingewikkeld dergelijke netwerken (reisbureaus, maar ook minder formele tussenpersonen) en diegenen die er hun voordeel uit halen, op te sporen. Bovendien is het een politionele taak, waartoe de consulaire afdelingen in het buitenland wel mogen bijdragen, maar die zij niet zelf mogen uitvoeren, omdat zij geen politiebevoegdheid en ook niet de nodige instrumenten hebben.

Deze vaststelling moet echter genuanceerd worden.

De slachtoffers van mensenhandel zijn niet altijd afkomstig uit landen met visumplicht. Bovendien zijn ook niet alle slachtoffers die afkomstig zijn uit landen met visumplicht, de Schengenruimte binnengekomen met reisdocumenten of een visum op zak. De weg naar de Schengenruimte kan voor deze mensen zowel over land, als over zee lopen. Het ministerie van Buitenlandse Zaken beschikt niet over statistieken of vooruitzichten hieromtrent ­ daar is het trouwens niet voor bevoegd, maar merkt wel op dat het verslag van uw subcommissie van juli 2000 (stuk Senaat, nr. 2-152/1 ­ 1999-2000, blz. 14) vermeldt dat meer dan de helft van de slachtoffers van mensenhandel « illegaal » zijn op het ogenblik dat zij in België gevonden worden (tegenover 8,5 % van de mensen met een visum voor kort verblijf). Dat betekent niet dat al deze mensen zonder paspoort of visum in België zijn aangekomen. Toch mag men ervan uitgaan dat dat voor velen onder hen het geval was.

4. « Mogen kinderen jonger dan 16 jaar zich verplaatsen zonder eigen reisdocumenten? »

In de praktijk aanvaardt elk land nog steeds dat kinderen jonger dan 16 jaar meereizen met een ouder of voogd van wie het paspoort vermeldt dat hij vergezeld is van een of meerdere erop ingeschreven kinderen. Als de ouder een visum nodig heeft om het grondgebied van het land van bestemming te betreden, is dat visum ook geldig voor de meereizende kinderen, behalve in geval van beperkende vermeldingen.

Kinderen jonger dan 16 jaar die alleen reizen, moeten absoluut beschikken over eigen reisdocumenten.

In 1998 omvatte hoofdstuk 3 van bijlage 9 bij het ICAO-verdrag (organisatie voor de internationale burgerluchtvaart) onder meer de « aanbevolen praktijk 3.5.9. ». Hierin wordt bepaald dat het aanbevolen is dat de verdragsluitende landen zich inspannen om binnen een redelijke termijn afzonderlijke paspoorten uit te reiken aan kinderen jonger dan 16 jaar. Dergelijke aanbevelingen worden verplichtingen na verloop van een bepaalde tijd, die kan variëren volgens de omstandigheden. Daarom heeft de Belgische Staat, met de strijd tegen de kinderhandel in het achterhoofd, in 1999 beslist dat alle Belgische staatsburgers voortaan over een eigen paspoort moeten beschikken, ongeacht hun leeftijd. Ook Zweden heeft deze maatregel al ingevoerd en binnenkort zal ook het Verenigd Koninkrijk dat doen.

Intussen is de aanbevolen praktijk in februari 2001 omgezet in beschikking 3.10, die verder gaat en bepaalt dat de verdragsluitende Staten aan elke persoon, ongeacht zijn leeftijd, een individueel paspoort dienen uit te reiken.

Deze beschikking zal in de nabije toekomst dus algemeen worden toegepast.

5. Beleid van het ministerie van Buitenlandse Zaken met betrekking tot het in Brussel gestationeerde huispersoneel

1. Zowel in de geschreven pers, als op televisie werd gewag gemaakt van een aantal klachten van huisbedienden die bij diplomaten werkten en zich slachtoffer van misbruik voelden. Naar aanleiding van die klachten heeft de heer Erik Derycke, toenmalig minister van Buitenlandse Zaken, aan het Bestuur gevraagd de uitreiking van speciale identiteitskaarten van het protocol en bestemd voor het huispersoneel van diplomaten, te onderwerpen aan strengere voorwaarden om het risico van misbruik zoveel mogelijk in te perken.

Deze zorg bestond ook bij andere instellingen zoals de Dienst Vreemdelingenzaken en de ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie, in hun strijd tegen de clandestiene immigratie, de uitbuiting van illegaal tewerkgestelde arbeidskrachten en de mensenhandel.

2. Na overleg met de andere ministeries, instellingen en de betrokken algemene directies, is op 7 juni 1997 een omzendnota verstuurd naar alle diplomatieke missies en internationale instellingen die in Brussel gevestigd zijn.

3. Enkel personen met diplomatieke status (3800 diplomaten binnen de diplomatieke posten en 130 internationale ambtenaren) kunnen huispersoneel aanwerven. De identiteitskaarten van dit personeel worden uitgereikt door het protocol en jaarlijks vernieuwd. De vernieuwing gebeurt enkel op aanvraag van de diplomatieke post en vereist voorlegging van een document dat bewijst dat de bediende bij een ziekenfonds aangesloten is en van een kopie van een paspoort dat nog vijftien maanden geldig is. In totaal 850 mensen werken als huisbediende bij diplomaten. Het gaat per definitie niet om Belgen of om vast in ons land verblijvende buitenlandse ingezetenen. Dit personeel geniet geen enkele rechtsonschendbaarheid. Hun enige privilege is fiscaal van aard, omdat zij niet worden belast op de inkomsten van hun werk in België. Doordat zij beschikken over een identiteitskaart van het Protocol, die ook dient als verblijfsvergunning in België, hoeven zij geen arbeidsvergunning aan te vragen.

Als het toepasbare stelsel van sociale zekerheid niet het Belgische is, dient het wel hiermee gelijkwaardig te zijn.

4. De omzendnota van 7 juni 1999 specificeert de bepalingen die van toepassing zijn op de toekenning van een speciale identiteitskaart voor huispersoneel dat in dienst is bij een diplomatiek ambtenaar.

Belangrijkste vereisten voor deze personen :

­ Zij mogen niet onrechtmatig in België verblijven. Hierover wordt navraag gedaan bij de Dienst Vreemdelingenzaken.

­ Zij moeten minstens 18 jaar oud zijn.

­ Zij mogen geen familiebanden hebben met hun werkgever of om het even welk ander lid van de diplomatieke post.

­ Het in goede en behoorlijke vorm opgestelde arbeidscontract moet in overeenstemming zijn met de Belgische wetgeving, ondertekend worden door de werkgever en de huisbediende en vervolgens overgemaakt worden aan de directie Protocol van het ministerie.

­ De werkgever verbindt er zich toe de kosten te betalen om het huispersoneel en de personen die zij ten laste hebben, op het einde van het contract naar eigen land te laten terugkeren. Het huispersoneel dient het land te verlaten, behalve indien het de wettelijke toelating heeft in het land te blijven.

5. De door de regering goedgekeurde reglementering terzake vertoont gelijkenissen met die van andere landen met een hoge concentratie aan diplomaten of een hoge levensstandaard, zoals de Verenigde Staten, Canada, Zwitserland, Australië en Duitsland.

6. Ondanks deze reglementering kunnen er zich bij de 850 bij het Protocol geregistreerde huisbedienden toch misbruiken voordoen. Dit is in elk geval de mening van de huisbedienden zelf en de pers maakt hiervan melding zonder daarom altijd contact op te nemen met de werkgever om ook zijn versie van de feiten te horen.

Wanneer het Protocol wordt ingelicht door een huisbediende, een solidariteitsvereniging of een advocaat, neemt het contact op met de diplomatieke post van de werkgever om diens versie van te feiten te horen en zo mogelijk de zaak in der minne te regelen.

Uit de arbeidsrechtspraak blijkt dat men de rechtbanken steeds vaker bevoegd acht om dergelijke conflicten op te lossen, zowel ten opzichte van de diplomatieke posten als van de diplomaten.

De onschendbaarheid inzake tenuitvoerlegging blijft echter wel van toepassing.

7. Het Protocol tracht in de mate van het mogelijke regelmatig in contact te blijven met de solidariteitsverenigingen. Zo bijvoorbeeld ontvangt de adjunct-protocolchef begin juni een vereniging.


« Deze bijlagen zijn beschikbaar op papier en op de WWW-site van de Senaat (http://www.senate.be) »


BIJLAGE 5

PROJECTFICHE

BIJZONDERE COMMISSIE MENSENHANDEL (DRC)

I. SLEUTELBEGRIPPEN

1. Initiatiefnemer van het project

­ Commissariat général à la Francophonie (CGF)

2. Doelstellingen

­ De problemen in verband met mensenhandel identificeren

­ Een « Observatoire de la traite des êtres humains » oprichten in de Democratische Republiek Congo.

3. Argumenten

Verantwoording van het project

4. Samenstelling

­ CGF : Voorzitterschap van de commissie + 4 leden

­ Ministère des Affaires sociales et Famille : verslaggever van de commissie + 2 leden

­ Ministère des Droits humains : 2 leden

­ Ministère de la Justice: 2 leden

­ Ministère de l'Intérieur (politie, DGL, ANR) : 1 lid

­ Ministère de la Défense nationale : 2 leden

­ Ministère de la Culture : 2 leden

­ Ministère de la Jeunesse et des Sports : 1 lid

­ Parlement : 4 leden

­ NGO's : 5 leden

­ Media : 2 leden

­ FEC : 1 lid

5. Structuren

­ Subcommissie : sociaal

­ Subcommissie : juridisch

­ Subcommissie : veiligheid

6. Duur

3 maanden

7. Financiering

Regering en de Democratische Republiek Congo + partners

8. Werkschema

De leden ontmoeten elkaar tweemaal per week

9. Juridische tekst

Oprichtingsakte bij beslissing van de « Commissaire générale à la Francophonie »

II. ARGUMENTEN

Mensenhandel in de Demoscratische Republiek Congo

Er bestaan in de Democratische Republiek Congo netwerken die mensen uitbuiten, vooral kinderen in de leeftijd van 12 tot 17 jaar.

In de praktijk werken die netwerken zowel op nationaal als op internationaal niveau. Dat betekent dat de enen werken om de behoeften van de anderen te vervullen. Het gaat om handel in en prostitutie van minderjarigen.

Vrouwen en kinderen zijn kwetsbaar op het gebied van mensenrechten. Ze moeten worden beschermd overeenkomstig de internationale instrumenten terzake.

Daarom doet de regering op nationaal niveau het nodige om de mensenrechten op alle gebied te beschermen en te bevorderen.

Om haar bezorgdheid concreet vorm te geven, heeft de regering, zoals bepaald door de « Conférence nationale des droits de l'homme en République démocratique du Congo », de verantwoordelijkheid van de mensenrechten tot stand laten brengen, met aanbevelingen, resoluties en boodschappen over de bescherming en de bevordering van de mensenrechten.

In die context worden de kinderrechten niet verwaarloosd, want de regering en de gespecialiseerde NGO's werken samen aan een nationaal plan dat mishandeling van en seksueel geweld tegen kinderen in de Democratische Republiek Congo moet bestrijden en ertegen moet informeren.

Hiertoe worden de documenten die het kind in binnen- en buitenland beschermen aangemaakt en verspreid.

Daarom is het nodig :

­ dat er een nationaal actieplan tegen mishandeling van en seksueel geweld tegen kinderen komt;

­ dat er een wet ter bescherming van het kind komt.

Het resultaat van al die inspanningen is de aanbeveling aan de regering om een aangepast juridisch kader tot stand te brengen en te installeren, het « Observatoire de la traite des êtres humains en République démocratique du Congo ».

Dat betekent concreet :

1. Het Commissariat général à la Francophonie zal een commissie in het leven roepen die gespecialiseerd is in de mensenhandel. Het gaat om een gemengde commissie bestaande uit leden van de regerng, van het Commissariat général à la Francophonie, de NGO's die over mensenrechten gaan, het maatschappelijk middenveld, de bestanddelen en officieren van het Kongolese leger, van de politie en van de gespecialiseerde diensten.

2. In een eerste fase zal die commissie worden geleid door het Commissariat général à la Francophonie en zal ze instaan voor :

­ het zoeken van de locaties;

­ de logistiek;

­ het vastleggen van de dverse representativiteiten;

­ de beveiliging van de personen ten opzichte van de andere netwerken;

­ de decentralisatie in de provincies.

Omdat het om netwerken gaat die in kinderen handelen en ze expatriëren met het oog op prostitutie, is het noodzakelijk om die gesel te bestrijden, is het belangrijk dat de regering diverse partners, die belangstelling kunnen hebben voor dat probleem, bij de zaak betrekt.

De lijst van de ontmantelde netwerken is niet uitputtend en de opvallendste zijn :

­ musici die nog minderjarige danseressen uitbuiten en exporteren;

­ dominees en priesters;

­ bepaalde NGO's;

­ andere souteneurs die hier en daar in de Democratische Republiek Congo werden gesignaleerd.

In het raam van de samenwerking en het overleg op juridisch en gerechtelijk gebied, is het nodig efficiënte maatregelen te treffen op bilateraal en multilateraal niveau om de mensenhandel te bestrijden, met het oog op de werkelijke bescherming en bevordering van de mensenrechten in het algemeen en van de kinderrechten in het bijzonder.

Misschien moet het Commissariat général à la Francophonie ondersteund worden om de start van het reeds vermelde « Observatoire » te doen slagen.


(1) ­ Stuk Senaat, nr. 2-694/1 tot 3.
­ Handelingen van 12 juli 2001.

(2) Dit betekent nog niet dat deze vorm van misbruik geen potentieel schadelijk karakter kan hebben voor onze samenlevingen. Zo bijvoorbeeld verliep in 1997, onder de vorige Bulgaarse regering, de prea-Kostov-periode, 40 tot 80 % van de « buitenlandse handel » (volgens Bulgaarse bronnen) « buiten alle wetten en regels ». Onder zo'n voorwaarden kan het werk slechts in het zwart gebeuren, wat de deur opent voor een uitbuiting van de werknemer.

(3) (Zie bijlage 1).

(4) « Iedere gestelde overheid, ieder openbaar officier of ambtenaar die in de uitoefening van zijn ambt kennis krijgt van een misdaad of van een wanbedrijf, is verplicht daarvan dadelijk bericht te geven aan de procureur des Konings bij de rechtbank binnen wier rechtsgebied die misdaad of dat wanbedrijf is gepleegd of de verdachte zou kunnen worden gevonden, en aan de magistraat alle desbetreffende inlichtingen, processen-verbaal en akten te doen toekomen. »

(5) Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, Jaarverslag Strijd tegen de mensenhandel, beeldvorming van de mensenhandel en analyse van de rechtspraak, mei 2001 : zie bijlage 1.

(6) Report of the Panel of Experts on Violations of Security Council Sanctions against Unita, 10 maart 2000.

(7) Stuk Senaat, nr. 2-152/1.

(8) Stuk Senaat, nr. 2-565.

(9) Zie nota als bijlage 2.

(10) Zie stuk Senaat, nr. 2-694/1-3.
Handelingen van de Senaat, nr. 2-137, 12 juli 2001.

(11) « Eenieder die gestoord wordt door een onderzoekshandeling met betrekking tot zijn goederen kan aan de onderzoeksrechter de opheffing ervan vragen ».

(12) Stuk Senaat, nr. 2-152/1.

(13) Abidjan, Algiers, Ankara, Bangkok, Beijing, Beiroet, Casablanca, Dakar, Hanoi, Islamabad, Istanboel, Kiev, Kinshasa, Lagos, Luanda, Manilla, Moskou, New Delhi, Ouagadougou, Shangaï, Tunis, Yaounde.

(14) Zie bijlage 3.

(15) Zie bijlage 2.

(16) Zie bijlage 3.

(17) De bevoegdheid van de post van Boekarest werd tot Moldavië uitgebreid. Gezien onder andere het aantal andere aanvragers die niet de Roemeense nationaliteit hebben en het risico van het aantal Moldavische aanvragers, zal de visumafdeling van die post waarschijnlijk opnieuw moeten worden versterkt.

(18) Zie tekst als bijlage 4.

(19) In dit geval moet « criminele groepering » sensu lato worden geïnterpreteerd en niet in de strikte zin van een hiërarchisch gestructureerde criminele bende (het gaat over de zogenaamde mother-daughter cellen).

(20) Het gaat over een amalgaam van leden uit de voormalige Sovjetrepublieken die gemakshalve onder de noemer « Russen » worden ondergebracht.

(21) Voor meer informatie : « UN Common Country Assessment ­ Ukraine 2001; Ukraine Human Development Report 2001 : The power of participation, UNDP »; « UN Development Assistance Framework for Ukraine ­ Ukraine 2001 »; « Act Now : UN Programme to Support Implementation of Ukraine's National Strategy on HIV/AIDS, 2001 »; « The human consequences of the Chernobyl Nuclear Accident : a strategy for recovery : a report commissioned by UNDP and UNICEF with the support of UN-OCHA and WHO », februari 2002.

(22) Bijvoorbeeld wetsvoorstel van de heer Marc Hordies c.s., tot invoeging van een artikel 380quater, in het Strafwetboek met betrekking tot het gebruiken van diensten van seksuele aard geleverd door een slachtoffer van mensenhandel, stuk Senaat, 2001-2002, nr. 2-1146.

(23) Zie tekst van het besluit nr. 766 als bijlage 4.

(24) Zie tekst van het Besluit nr. 766 als bijlage 4.

(25) Samenstelling van de delegatie : De heren Wille en Galand en de dames Lizin en Thijs.

(26) Zie voor meer hierover : punt 2.2. Voorstelling van het informaticaprogramma INAD door twee visa-agenten.

(27) Onder andere de namen van « Papa Wemba » en « Bin Adam » werden geciteerd.

(28) Tekst overgezonden door mevrouw Tshombe.

(29) Zie ook het actieplan in bijlage 5.

(30) Stuk Senaat, 2000-2001, nr. 2-823/1.