Internationale adoptie Kinderen van de rekening

19 January 2007

De adoptiepraktijk ritselt van de paradoxen. Adoptie is een daad van liefde, maar ook van handel. De procedures worden steeds ingewikkelder. Wordt de vraag in Nederland bewust ontmoedigd? En is het kinderaanbod wel zo klein?

Francine Wildenborg

19 januari 2007 – verschenen in nr. 3

 

De adoptie van het jongetje David uit Malawi door Madonna oogstte veel kritiek. Hoe zat het eigenlijk met de procedure? Had zij, de superster, die zomaar kunnen omzeilen? Hoewel het laatste woord daarover nog niet is gesproken, is één ding wel duidelijk: zo zou het in Nederland niet zijn gegaan. De Nederlandse adoptieprocedure is een proces van lange adem en taaie bureaucratie, en de procedure wordt steeds lastiger. De adoptielanden stellen steeds hogere eisen. De gewone wachtlijsten zijn al lang; wie niet volledig aan het profiel van de ideale ouder voldoet – omdat hij of zij alleenstaand is of homoseksueel, of ooit een burn-out heeft gehad – vindt moeilijk een adoptiebemiddelaar en is grotendeels op zichzelf aangewezen.

Een normale procedure begint met het aanmelden bij de Stichting Adoptievoorzieningen (sav). Zowel alleenstaande als gehuwde ouders komen in aanmerking, mits niet ouder dan 41 jaar. De sav organiseert vervolgens een verplichte voorlichtingscursus van zes dagdelen, onder meer over hechtingsproblematiek en het ‘rouwproces’ van het kind dat in een nieuwe situatie terechtkomt. Volgens Sandra Visser van de sav zijn de deelnemers aanvankelijk meestal sceptisch over de cursus, maar zien ze die na afloop als een waardevolle ervaring. Op de cursus volgt een gezinsonderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. Een gunstige beoordeling van de Raad wordt na goedkeuring van justitie omgezet in een beginseltoestemming. Dan pas begint het zoeken naar een kind.

De procedure duurt drie tot vijf jaar. De wachttijd voor de sav-cursus is gemiddeld zeventien maanden. Volgens Sandra Visser is die lange wachttijd het gevolg van bewust beleid: ‘Justitie schrijft voor dat we niet meer mensen tot de cursus mogen toelaten dan realistisch is ten opzichte van het aanbod van adoptiekinderen. We faciliteren nu 46 cursusgroepen per kwartaal. Dit breiden we niet uit, omdat er toch niet meer beginseltoestemmingen worden afgegeven.’

Gert Willemsen, voorzitter van het overkoepelende Adoptie Ouders Overleg (aoo), klaagt al lang over de wachttijd: ‘Mensen die aan adoptie beginnen, weten dat een beginseltoestemming nog geen zekerheid geeft voor adoptie. Het is in het belang van de ouders dat het beginnen aan de procedure niet onnodig lang duurt.’ Volgens Willemsen storen aspirant-ouders zich niet zozeer aan het bevoogdende karakter van de cursus, als wel aan het gezinsonderzoek dat erop volgt. Een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming heeft gemiddeld drie bijeenkomsten met de adoptieouders. Desgevraagd beoordelen de aspiranten die gesprekken – over hun verleden, hun leefomstandigheden, hun ideeën over opvoeding – allemaal positief, maar ze hebben dan ook geen keus: ze moeten optimaal meewerken om in aanmerking te komen voor een kind.

André Nieuwland van de Belangenvereniging Zelfdoeners in Adoptie (bza) zegt dat het gezinsonderzoek sterk afhankelijk is van de onderzoeker die wordt toegewezen. Zo wilden Wouter en zijn vrouw tegelijkertijd twee kinderen (broertjes/zusjes) adopteren, maar omdat hun raadsonderzoeker die vorm van adoptie niet zag zitten, kregen zij daarvoor geen toestemming. Nieuwland: ‘De meeste ouders zien het onderzoek als een noodzakelijk kwaad. Iedereen kan een kind op de wereld zetten, maar als adoptieouder moet je over vele kwaliteiten beschikken. Dat geeft vaak een betutteld gevoel. Ontevreden adoptieouders kunnen bezwaar maken, maar dat gebeurt nauwelijks, omdat ze bang zijn dat hun dossier onder op de stapel komt te liggen.’

Opvallend is dat er op basis van het gezinsonderzoek weinig aanvragen worden afgewezen. Tussen 2001 en 2005 werden ruim veertienduizend adoptieaanvragen ingediend en werden slechts 54 aanvragers ongeschikt beoordeeld. In dezelfde periode trok echter bijna eenderde van de aspirant-ouders de aanvraag in. Hun aantal verdubbelde in vier jaar. De verklaring van de sav: omdat de wachttijd zo lang is, wedden veel aanvragers op twee paarden en worden ze zwanger voor het traject begint.

Dat verklaart echter maar de helft van het aantal afvallers. De vraag rijst of er tijdens de voorlichting en het onderzoek sprake is van bewuste ontmoediging. Volgens de sav trekt ongeveer vijf procent van de aanvragers het verzoek nog tijdens de voorlichting in, omdat ze ontdekken dat adoptie veel zwaarder of duurder is dan gedacht. Veel mensen zouden verder hun aanvraag intrekken tijdens het raadsonderzoek, uit angst voor een negatief advies. Juul Polders van de Raad voor de Kinderbescherming bevestigt dat: ‘Het kan zijn dat een raadsonderzoeker aangeeft dat er een grote kans bestaat dat er een negatief advies komt en dat ouders ervoor kiezen de eer aan zichzelf te houden. Een officiële afwijzing is veel ingrijpender. De toename van het aantal intrekkingen kan te maken hebben met de kwaliteitsslag die we de laatste jaren met betrekking tot ons onderzoek hebben gemaakt.’

Volgens Polders zou het gezinsonderzoek zelfs nog strenger mogen zijn: ‘Justitie hanteert het “ja tenzij”-principe: iedere aanvrager krijgt toestemming, tenzij er zwaarwegende risico’s zijn, zoals meermalen met justitie in aanraking zijn geweest of een niet-stabiele relatie. Liever zouden wij zoeken naar de beste ouders, in plaats van naar ouders die “goed genoeg” zijn. Maar dat is politiek en maatschappelijk niet het uitgangspunt.’

Als de ouders de beginseltoestemming op zak hebben, kunnen adoptieouders kiezen tussen twee wegen: de volledige bemiddeling door een officieel bureau of zelfstandig zoeken naar een kind. Voor de volledige bemiddeling melden de adoptieouders zich bij een van de zeven bemiddelingsbureaus die daarvoor een vergunning hebben en contacten in verschillende landen. De wachttijden bij deze bemiddelingsbureaus lopen flink op, met name voor China, omdat daar steeds minder adoptiekinderen vandaan komen. In 2004 waren dat er achthonderd, in 2005 nog 666 en volgens de sav is dat aantal in 2006 nog eens gehalveerd. Door de economische vooruitgang kunnen kinderen ter plaatse beter worden opgevangen. Dat geldt ook voor India en Brazilië. Bovendien laten landen misschien meer dan vroeger hun eigen, conservatieve waarden gelden, waardoor adoptie door homo’s of alleenstaanden verder wordt bemoeilijkt.

De vergunninghouders zeggen de strengere eisen van de adoptielanden noodgedwongen toe te passen op adoptieouders, maar daar blijft het vaak niet bij. Kees van der Staaij, Tweede-Kamerlid van de sgp: ‘Vergunninghouders mogen adoptieouders niet nog eens aan een eigen geschiktheidstoets onderwerpen. Uit de praktijk krijg ik echter wel die signalen.’

Dieneke, alleenstaande ouder van een biologische dochter en een geadopteerde dochter uit China, heeft ervaring met die bevoogding. Zo vertelde een medewerker van vergunninghouder Stichting Kind en Toekomst haar dat, hoewel ze zelf had aangegeven een special-needs (gehandicapt) kindje te willen adopteren, zij dat ‘in haar situatie’ niet zou moeten doen. Aan de andere kant vinden sommige bemiddelaars dat de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming te weinig informatie bevatten. Gera ter Meulen van Stichting Meiling: ‘Soms stuur ik het rapport dan terug naar de Raad. En als we het gevoel hebben dat het niet helemaal “lekker” zit, bijvoorbeeld als we psychiatrische problemen vermoeden, dan volgt een aanvullend gesprek in aanwezigheid van een orthopedagoog om de geschiktheid van adoptieouders te beoordelen. Dat komt gemiddeld maar zo’n drie keer per jaar voor.’

De fundamentele problemen in de adoptie zitten echter bij het krimpende aanbod. Volgens sommige bemiddelaars is de wereld ‘afgestroopt‘ en kunnen zij moeilijk nieuwe ‘kanalen’ vinden. Gert Willemsen (aoo) is het daar niet mee eens: ‘Het adoptieaanbod loopt terug, omdat China minder kinderen ter beschikking stelt, maar óók omdat vergunninghouders niet actief zoeken naar nieuwe contacten. Dat vraagt veel investeringen en daar hebben ze te weinig personeel en geld voor. Maar in zuidelijk Afrika en Rusland zijn voldoende kinderen die in aanmerking komen voor adoptie.’ Sterker nog, zegt Marc Daverveldt van adoptievereniging De Rode Draad, de bemiddelaars hebben de markt zelf op slot gegooid: ‘Omdat de vergunninghouders onderling een convenant hebben gesloten om elkaars kanalen te respecteren, hebben zij geen natuurlijke prikkel om nieuwe kanalen op te zetten. Zo heeft Stichting Kind en Toekomst Rusland geclaimd, maar investeert ze daar niet in. In de VS worden jaarlijks duizenden kinderen uit Rusland geadopteerd, hier maar een paar. In een land met driehonderd miljoen mensen is concurrentie niet zo snel aan de orde.’

Bertie Treur van Stichting Kind en Toekomst zegt dat zij juist hard hun best doen om in Rusland betere contacten te krijgen: ‘De bureaucratie daar is zo onwaarschijnlijk groot dat het geen reële situatie is voor adoptieouders. Zo moest een echtpaar drie keer in Rusland voor de rechter verschijnen, waar telkens hetzelfde document werd afgekeurd op steeds verschillende gronden. Bovendien geeft Rusland de voorkeur aan de VS voor adoptie. Die betalen veel meer voor een kind. Wij willen niet op die manier met adoptie omgaan. Zolang de situatie in Rusland niet transparanter wordt, blijft adoptie lastig.’ Gera ter Meulen (Meiling): ‘Je hart breekt als je in India weeshuizen vol ziet zitten met kinderen, maar je komt er op overheidsniveau niet doorheen. Datzelfde geldt voor veel landen in Afrika.’

Dat het wel kan, laten de zelfdoeners zien. Zij lopen vaak via via aan tegen weeshuizen in een land dat het Haags Adoptieverdrag niet heeft geratificeerd en waarvoor vergunninghouders niet of niet volledig bemiddelen. Hun zelf geregelde adoptie moet eerst door een vergunninghouder en daarna door de Centrale Autoriteit (CA) van het ministerie van Justitie worden gecontroleerd. Vooral de controle door justitie duurt erg lang; vaak wordt een geval op verkeerde gronden afgekeurd. Volgens André Nieuwland (bza) worden zelfdoeners door justitie bewust tegengewerkt. Minister Donner zei daarover in 2005 dat het in het belang van het kind is dat contacten door de CA worden gecheckt en dat er bij bemiddeling uit niet-verdragslanden steeds moet worden gekeken of het kanaal wel betrouwbaar is en het kind niet ter plaatse kan worden opgevangen (hét uitgangspunt van het adoptieverdrag).

Veel van de officiële bemiddelaars zien de aanpak van zelfdoeners met lede ogen aan. Daverveldt (De Rode Draad): ‘Ervaring leert dat vergunninghouders in de meeste gevallen helemaal niet op deelbemiddeling zitten te wachten, want dat is concurrentie voor hun eigen volledige bemiddelingen. En met het laatste verdienen ze veel meer geld.’ Bovendien kosten de deelbemiddelingen verhoudingsgewijs veel tijd en moeite. Kleinere vergunninghouders zijn vaak niet in staat ter plaatse controle uit te voeren.

‘Het zou veel schelen’, zegt een van hen, M. Schouten-Hupkes van de Nederlandse Adoptie Stichting (nas), ‘als we bij de Nederlandse ambassade in het betreffende land contacten zouden hebben. Justitie verbiedt dat echter. Contact mag alleen via de Centrale Autoriteit. Maar op onze verzoeken aan de CA hebben we nooit meer wat vernomen.’

Het lijkt er sterk op dat in de toekomst alleen nog de crème de la crème van de Nederlandse adoptieouders in aanmerking komt voor een kind. Dat ligt aan het dalende aanbod. Maar tegelijk groeit het vermoeden dat de vraag de facto wordt ontmoedigd door de scherpe, omstreden selectiecriteria van vergunninghouders, hun gebrek aan flexibiliteit en slagvaardigheid en door de starre houding van justitie. Zolang nog veel kansarme kinderen in weeshuizen verblijven en mensen ongewenst kinderloos zijn, blijft adoptie een oplossing, maar dan moeten bemiddelaars beter zoeken naar nieuwe kanalen en moet het taboe op zelfdoeners verdwijnen. Nu is dat nog wensdenken.

De namen van Dieneke en Wouter zijn op hun verzoek gefingeerd

Nr. 3 / 2007

Nu veel gelezen op groene.nl

.