Beslissen over het perspectief van het pleegkind

30 April 2019

Pleegzorg

Beslissen over het perspectief van het pleegkind

Inleiding

Factoren van invloed op het besluit tot terugplaatsing

Hulpmiddelen ten behoeve van het nemen van een opvoedingsbesluit

De termijn waarbinnen een opvoedingsbesluit moet worden genomen

Perspectief op zelfstandigheid

Aanbevelingen

De termijn waarbinnen een opvoedingsbesluit moet worden genomen

Op grond van artikel 20 van het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind hebben pleegkinderen recht op ‘bijzondere bescherming’. De uitwerking daarvan is te vinden in de Richtlijnen voor Alternatieve Zorg voor kinderen. Deze hechten veel belang aan de continuïteit in de opvoeding. Wanneer is besloten dat jeugdigen en ouders van elkaar gescheiden dienen te worden, dient ervoor te worden gezorgd dat zo snel mogelijk het opvoedingsperspectief duidelijk wordt. In Nederland is geen wettelijke termijn vastgelegd waarbinnen een opvoedingsbesluit moet worden genomen. De laatste jaren zijn er echter ontwikkelingen (pedagogische overwegingen en juridische verankeringen) die maken dat er min of meer consensus is over aanvaardbare termijnen voor de besluitvorming. Centraal bij de vraag wat een aanvaardbare termijn is, staat het kindperspectief: wat is voor dít pleegkind (gelet op zijn ontwikkelingsfase, geschiedenis en persoon) de maximale termijn waarbinnen hij – zonder dat dit zijn ontwikkeling schaadt – duidelijkheid moet krijgen over de vraag waar hij verder zal opgroeien? Het vaststellen van de aanvaardbare termijn is dan ook alleen gerelateerd aan het betrokken pleegkind. De aanvaardbare termijn dwingt de momenten waarop beslissingen worden genomen af. De uitkomst van die beslissing wordt voor een groot deel bepaald door de vraag of naar verwachting de ouders de verantwoordelijkheid voor de zorg en opvoeding zullen dragen.

Er is geen empirisch onderzoek bekend waar termijnen voor een terugplaatsing op gebaseerd kunnen worden. Op basis van de inhoudelijke en juridische overwegingen is wel een zekere richtlijn te geven. Het uiteindelijke principe bij de besluitvorming is: hoe jonger het pleegkind, hoe korter de termijn. Een gedifferentieerde vuistregel hierbij is:

na een uithuisplaatsing maakt het zorgteam binnen één maand een plan van aanpak. Het zorgteam heeft overigens wel de wettelijke plicht om ouders de mogelijkheid te geven om een familiegroepsplan te maken (als zij dit niet al eerder hebben gedaan). Het familiegroepsplan vormt in dat geval de basis voor het plan van aanpak;

in dat plan van aanpak wordt een termijn afgesproken waarin een opvoedingsbesluit wordt genomen;

uitgangspunt is dat dat besluit binnen een halfjaar tot maximaal één jaar wordt genomen;

in individuele gevallen kan hier in het ontwikkelingsbelang van de jeugdige beargumenteerd van worden afgeweken.

Uit onderzoek is gebleken dat binnen een halfjaar duidelijk kan zijn of de ouders voldoende opvoedingscapaciteiten bezitten om weer zelf voor hun kind te kunnen zorgen. De pleegzorgbegeleider wordt dus aangeraden om juist in dat eerste halfjaar extra aandacht en tijd te steken in de begeleiding van intensieve contacten tussen de jeugdige en de ouder, en er zorg voor te dragen dat de ouders voldoende hulp ontvangen om de beoogde doelen te kunnen bereiken. Een lokaal team kan hierbij een belangrijke partner zijn om mee af te stemmen evenals de reeds betrokken hulpverleners van ouders.

.