Vaststelling begroting Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2008 - punt 16

6 June 2008

Vaststelling begroting Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2008

31200 V 126 Lijst van vragen en antwoorden

Vergaderjaar 2007-2008

Nr. 126 Vastgesteld 12 juni 2008

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de ministers voor Ontwikkelingssamenwerking en van Buitenlandse Zaken over de brief van 1 april 2008 inzake de opvang en rechtspositie van weeskinderen (Kamerstuk 31 200 V, nr. 84).

De ministers hebben deze vragen beantwoord bij brief van 11 juni 2008. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Ormel

Adjunct-griffier van de commissie,

Van Toor

1

Bent u op de hoogte van de VN Guidelines for the Appropriate Use and Conditions of Alternative Care for Children? In hoeverre ondersteunt Nederland actief de implementatie in en buiten Nederland van deze richtlijnen voor kinderen zonder ouderlijke zorg?

Ja, het betreft een initiatief dat ik van harte ondersteun. De «Draft UN Guidelines for the Appropriate Use and Conditions of Alternative Care for Children» hebben namelijk als doel het versterken en aanvullen van het Kinderrechtenverdrag, voor kinderen die behoefte hebben aan alternatieven voor ouderlijke zorg. Het gaat hier bijvoorbeeld om kinderen van ouders die ernstig ziek of overleden zijn als gevolg van aids, of om kinderen die door hun ouders mishandeld worden.

In het kader van de Nederlandse inzet voor betere bescherming van kinderen tegen geweld en uitbuiting, zal ik mij sterk maken voor aanvaarding van deze concept richtlijnen door de AVVN, tijdens de aanstaande zitting (najaar 2008).

UNICEF is een van de drijvende krachten achter de totstandkoming van deze VN richtlijnen en zal tevens een belangrijke rol spelen bij de implementatie ervan. UNICEF draagt vooral door haar inzet op het terrein van kinderbescherming en hiv/aids bij aan het verbeteren van de levensomstandigheden van kinderen die onvoldoende zorg en bescherming krijgen van hun ouders.

Nederland is een van de grootste donoren van UNICEF, met een totale bijdrage van EUR 141 miljoen in 2007. Hiervan is jaarlijks 6 miljoen specifiek bestemd voor kinderbescherming en nog eens 6 miljoen specifiek voor hiv/aids gerelateerde activiteiten (waaronder opvang aidswezen).

2 en 18

In hoeverre draagt het Nederlandse ontwikkelingshulpbeleid bij aan het brengen van hulp naar het kind in plaats van andersom? Zijn kinderen wel voldoende uitgangspunt van het beleid: in hoeverre is het beleid erop gericht dat kinderen in hun eigen gemeenschap worden opgevangen als dat mogelijk is (overeenkomstig het Verdrag inzake de Rechten van het Kind)?

Is het belang van kinderen om op te groeien in een gezinsomgeving integraal opgenomen in het beleid van ontwikkelingssamenwerking?

Nederland heeft het Verdrag inzake de Rechten van het Kind geratificeerd. Maar Nederland voert geen normatief beleid ten aanzien van het belang van een specifieke gezinsomgeving voor kinderen. Kinderen groeien veelal op in familiestructuren die zeer verschillend van aard kunnen zijn. Het beleid erkent het belang van deze structuren voor de ontwikkeling van het kind en beoogt deze te ondersteunen. Door de groeiende hiv/aids epidemie nemen de situaties toe waarin de traditionele gezinsvormen (vader, moeder en kinderen) niet meer aanwezig is doordat beide ouders zijn overleden aan aids. De epidemie heeft geleid tot andere gezinsvormen, waarbij kinderen vaker opgroeien in huishoudens bij pleegouders, bij grootouders, bij andere familieleden van de «extended family», of bij buren. In «social protection» programma’s wordt hierop ingespeeld.

3

In hoeverre ondersteunt Nederland de ontwikkeling van pleegzorg en nationale adoptie in de landen waar veel kinderen leven zonder ouderlijke zorg?

Organisaties zoals UNICEF, Save the Children en World Vision spelen hier een rol, veelal in samenwerking met de nationale overheid. Deze organisaties worden door Nederland financieel gesteund.

4

Het aantal weeskinderen stijgt in 2012 tot 250 miljoen. Erkent u de bijzondere kwetsbaarheid van deze groep? Vergt dit geen sterkere focus vanuit het beleid van ontwikkelingssamenwerking, maar ook binnen de mensenrechtenstrategie?

Ik erken de bijzondere kwetsbaarheid van weeskinderen. Het is om die reden dat deze groep aandacht krijgt via de Mensenrechtenstrategie, binnen het hiv/aids beleid, en via verschillende multilaterale en bilaterale programma’s. Evenwel vormen zij geen specifieke doelgroep binnen het Nederlandse beleid.

5

In de motie-van der Staaij c.s. (TK 31 200V, nr. 57) wordt gevraagd naar beleid specifiek gericht op weeskinderen. In uw reactie op deze motie gaat u in op beleid gericht op kinderen in het algemeen. Betekent dit dat u van mening bent dat weeskinderen in het beleid geen specifiek doelgroep dienen te zijn? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat beleid dan invullen?

Weeskinderen maken deel uit van de groep kwetsbare kinderen. Veel van de problemen waar weeskinderen tegenaanlopen, zoals toegang tot onderwijs, voldoende kwaliteitsvoeding, en toegang tot gezondheidszorg, delen zij met andere kwetsbare kinderen. In de praktijk is verder gebleken dat weeskinderen vaak ook moeilijk te onderscheiden zijn van de bredere groep kwetsbare kinderen.

6

In het nieuwe Mensenrechtenfonds worden kinderrechten als prioriteit benoemd en kunnen ambassades programma’s die zich richten op kinderen financieren. Staat het ambassades vrij om al dan niet programma’s ten behoeven van kinderrechten te ondersteunen, of is er sprake van een verplichting om een bepaald percentage van het fonds te besteden aan programma’s ten behoeve van kinderrechten?

Het staat ambassades vrij programma’s ten behoeve van kinderrechten te ondersteunen. Er is geen sprake van een verplichting om een bepaald percentage van het Mensenrechtenfonds te besteden aan programma’s ten behoeve van kinderen. Ambassades ondersteunen op basis van een analyse van de lokale mensenrechtensituatie die projecten en organisaties die het meest urgent zijn en een kans van slagen hebben.

7

Worden er vanuit het Mensenrechtenfonds door ambassades al programma’s ondersteund ten behoeve van kinderen? Zo ja, welk deel van de programma’s richt zich specifiek op de opvang van (aids)wezen?

Ja, verscheidene ambassades ondersteunen projecten ter bevordering van kinderrechten (onder meer in Irak, Zimbabwe, Cuba, Peru, Filippijnen, India, en Roemenië). Deze projecten zijn onder meer gericht op het verbeteren van de positie van meisjes, kinderen in conflictgebieden, het tegengaan van kinderarbeid en in een enkel geval op opvang van weeskinderen. Ik kan niet precies aangeven welk deel specifiek besteed wordt aan de opvang van (aids)wezen.

8

Nederland zal zich inzetten om te komen tot effectieve EU-maatregelen ter bestrijding van kinderarbeid. Aan welke maatregelen wordt gedacht, naast de mogelijkheid van een verbod op het op de markt brengen van producten die met kinderarbeid zijn gemaakt?

Nederland pleit voor de bestrijding van kinderarbeid door de inzet van alle instrumenten die de EU ter beschikking heeft in haar externe beleid. Het gaat hierbij om ontwikkelingssamenwerking, handelsmaatregelen en ook politieke dialoog. Voor wat betreft ontwikkelingssamenwerking ziet Nederland er op toe dat EU-ontwikkelingsprogramma’s mogelijkheden bieden aan kinderen onderwijs te volgen zodat zij niet reeds op jonge leeftijd het arbeidsproces in gaan. Ten aanzien van handelsmaatregelen tracht Nederland steun te verwerven voor het laten onderzoeken van mogelijkheden om te komen tot een verbod op het op de markt brengen van producten die zijn gemaakt met gedwongen kinderarbeid. Daarnaast beoogt Nederland actief gebruik van het Algemeen Preferentieel Stelsel om landen te stimuleren de internationale normen (afkomstig uit het VN-kinderrechtenverdrag en de Internationale Arbeidsorganisatie) na te leven. Nederland zet zich er tenslotte voor in dat in de politieke dialoog van de EU met derde landen kinderarbeid structureel aan de orde komt en landen worden aangezet tot het naleven en implementeren van internationale afspraken op het gebied van kinderarbeid.

9

In welke mate bieden de gesteunde programma’s mogelijkheden voor kinderen die thuis de rol van de weggevallen ouder(s) moeten overnemen, om alternatieve vormen van onderwijs of «life skills» trainingen te volgen die te combineren zijn met het zorgen voor het huishouden?

De doelstelling van het beleid is dat alle kinderen en alle jongeren onderwijs genieten. Daar horen dus ook kinderen en jongeren in moeilijke omstandigheden bij, zoals kinderen die thuis de rol van de weggevallen ouder(s) moeten overnemen. Nederland is voorstander van «inclusive education», waarbij kwetsbare en moeilijk te bereiken kinderen aan het reguliere onderwijs deelnemen en waarvoor in de partnerlanden ook steeds meer aandacht komt. Tegelijkertijd moeten ook voor de korte termijn oplossingen worden gevonden via alternatieve vormen van onderwijs of non-formeel onderwijs. NGO’s spelen hierin een belangrijke rol.

Via ondersteunde programma’s van onder andere UNICEF en verschillende NGO’s worden flankerende maatregelen aangeboden en alternatieve en vaak non formele onderwijsvormen ondersteund die een aanvulling bieden op het onderwijsbeleid van de overheid. Voorbeelden hiervan zijn het invoeren van flexibele lestijden of het bepleiten van het vestigen van centra voor voorschoolse vorming en ontwikkeling (kleuteronderwijs) naast de lagere school zodat schoolgaande kinderen hun jongere broertjes of zusjes naar kleuteronderwijs of crèche kunnen sturen. Binnen alternatieve en non formele onderwijsprogramma’s ligt de nadruk veelal op alfabetisering, life-skills en meer technische vaardigheden als voorbereiding op werk en een gezond leven.

10

Kan een integraal overzicht gegeven worden van de organisaties, programma’s en projecten voor weeskinderen (met name aidswezen) voor de periode 2006–2008, sinds de intensivering die gerealiseerd werd met het amendement Van der Staaij/Huizinga-Heringa (TK 30 300 V, nr. 23)? Welke bedragen zijn daarmee gemoeid (geweest)? Welk deel daarvan was/is geoormerkt voor OVC’s (wezen en kwetsbare kinderen) en welk deel niet? Welke donaties bestrijken meerdere jaren, en welke worden slechts voor één jaar gedaan?

Gelet op de gedetailleerdheid van deze vraag is het niet mogelijk gebleken om binnen de termijn deze vragen adequaat te beantwoorden. Ik streef ernaar u vóór 1 juli 2008 te informeren.

11

Aan welke landen zijn de beleidsintensiveringen t.a.v. OVC’s sinds 2006 met name ten goede gekomen? Speelt het aantal OVC’s een rol in de keuze voor de landen aan wie de steun ten goede moet komen?

De meeste programma’s voor OVC’s komen ten goede aan landen in sub-Sahara Afrika, die het zwaarst getroffen zijn door de hiv/aids epidemie: Botswana, Lesotho, Mozambique, Swaziland, Zuid Afrika, Zambia en Zimbabwe. De aantallen OVC’s die geraakt zijn door hiv zijn in dit deel van de wereld ook het hoogst. De keuze voor de landen is niet alleen gebaseerd op aantal OVC’s, maar wordt ook bepaald door factoren als complementariteit aan andere donoren, reeds bestaande programma’s en aanwezigheid van uitvoerende organisaties.

12

Zijn er rapporten dan wel evaluaties beschikbaar van de organisaties, programma’s of projecten die Nederland ondersteund heeft, op basis waarvan het Ministerie inzicht heeft in de resultaten ervan?

Iedere organisatie die Nederland ondersteunt, via de Thematische Medefinanciering (TMF), het Medefinancieringsstelsel (MFS) en via bilaterale en multilaterale kanalen dient jaarlijks specifieke rapportages m.b.t. hun programma’s en projecten aan te leveren. Naast deze reguliere rapportages vinden er met regelmaat (externe) evaluaties van deze organisaties plaats, vaak op eigen initiatief van de organisaties, soms op initiaief van een of een aantal donoren. Verder zijn alle MFS organisaties verplicht om binnen het systeem van maatgesneden monitoring een monitoringsprotocol in te dienen voor de gehele subsidie periode. Via dit protocol wordt nadrukkelijk de voortgang op de behaalde resultaten gevolgd. Door al deze rapportages en evaluaties heeft het Ministerie inzicht in de vorderingen en resultaten die geboekt zijn.

13

Zal de inkrimping van de personele bezetting op de ambassades ertoe leiden dat de steun aan projecten voor OVC’s afgebouwd wordt en dat de steun voor OVC’s in de toekomst meer via het bilaterale of het multilaterale kanaal verstrekt zal worden?

Op dit moment zijn de gevolgen van de taakstelling nog niet bekend. Dit neemt niet weg dat op alle niveaus in de organisatie keuzes zullen worden gemaakt. Tijdens de strategische meerjarenplanning dit jaar hebben ambassades aangegeven in welke sectoren en op welke thema’s zij actief zullen zijn en in welke rol ze dat willen doen. Ik heb vooralsnog geen indicatie dat deze exercitie geleid heeft tot minder aandacht voor OVC’s. De keuze via welk kanaal de hulp wordt ingezet is vooral ingegeven door de verwachte effectiviteit van de hulp.

14

In hoeverre besteden de programma’s en projecten die het Ministerie voor OVC’s steunt, aandacht aan de psychosociale gevolgen van hiv/aids voor kinderen en jongeren (denk aan begeleiding van kinderen die (half)wees zijn geworden, kinderen die huishoudens moeten runnen en door het ontbreken van ouders een rolmodel missen)?

Organisaties als World Vision, Mercy Corps (Zimbabwe), Catholic Relief Services (Zimbabwe) en UNICEF geven aandacht aan de psychosociale gevolgen van hiv/aids voor kinderen en jongeren. Sommige programma’s en projecten hebben een specifiek deelprogramma gericht op psychosociale steun, in anderen wordt het integraal meegenomen.

15

Strekken de programma’s voor sociale bijstand aan OVC’s zich ook uit tot financiële bijdragen voor zogenaamde «child-headed households»? Kunnen daarvan voorbeelden gegeven worden?

De programma’s voor sociale bijstand aan OVC’s zijn niet specifiek gericht op «child-headed households», mede om verdere stigmatisering te voorkomen. Gedocumenteerde voorbeelden zijn niet voorhanden.

16

Bent u bekend met de activiteiten van het World Initiative for Orphans (WIO)? Welke bijdrage kan deze organisatie in uw ogen leveren aan een verbetering van de opvang en rechtspositie van weeskinderen? Bent u bereid tot (financiële) ondersteuning van deze organisatie, bijvoorbeeld voor het opzetten van bepaalde pilots? Welke overige mogelijkheden voor ondersteuning liggen hier?

Ik ben bekend met het werk van de organisatie World Initiative for Orphans. Projectaanvragen van deze organisatie zullen binnen de subsidiekaders die het ministerie kent, op hun merites worden beoordeeld.

17

Is het in de praktijk voor relatief jonge organisaties – zoals het WIO – niet erg moeilijk om in aanmerking te komen voor subsidies uit de verschillende fondsen voor ontwikkelingssamenwerking? Hoe kan dit verbeterd worden?

Bij het beoordelen van aanvragen voor subsidie lastens het huidige Medefinancieringsstelsel (MFS) over de periode 2007–2010 bleek dat sommige jonge, startende organisaties niet voldeden aan m.n. de beheersmatige eisen die gesteld dienen te worden. Kwaliteitseisen op het terrein van administratief beheer, monitoring en evaluatie bleken voor hen een probleem. Ook hadden jonge organisaties moeite met criteria als planmatigheid, lerend vermogen en het aantonen van doelmatigheid omdat de werking van hun (beheers)systemen nog niet kon worden aangetoond.

Ik heb besloten tot het inlassen van een tussentijdse MFS-ronde over de periode 2009–2010 voor jonge, vernieuwende organisaties om hen in staat te stellen alsnog voor subsidie lastens het MFS in aanmerking te komen. Organisaties kunnen in hun aanvraag aangeven welke professionaliseringsslag zij op onderdelen van de bedrijfsvoering gedurende die twee jaar zullen maken. In hun begroting kunnen zij bovendien een bedrag ten behoeve van beheersmatige versterking opnemen. Na afloop van de tussentijdse MFS periode (2009–2010) is volwaardige aansluiting op een eventueel nieuw MFS of soortgelijk kader voor hen dan ook gemakkelijker te realiseren.

Voor de volledigheid: jonge organisaties kunnen op meerdere manieren opteren voor een subsidie lastens het MFS. In de vorm van directe subsidies zoals hierboven omschreven of indirect door het indienen van kleine subsidieaanvragen bij één van de grotere MFS organisaties.

19

Door het Sloveense EU-Voorzitterschap worden in tien pilotlanden nationale strategieën en actieplannen geschreven ter bestrijding van geweld tegen kinderen. Welke landen zijn dit, wanneer zullen deze actieplannen klaar zijn en op wat voor manier zal er in EU verband vervolg aan gegeven worden?

De lijst met pilotlanden is nog niet vastgesteld. Nederland streeft er naar te komen tot een lijst met een evenwichtige geografische spreiding. Bovendien moet in de lijst een gebalanceerde verdeling worden gemaakt voor wat betreft de verschillende vormen van geweld tegen kinderen. Zodra de lijst is vastgesteld zal het Voorzitterschap een concept-actieplan voor elk van de 10 pilotlanden presenteren aan de lidstaten.

20

Beschikt u over rapporten en/of evaluaties van de organisaties en programma’s die Nederland ondersteunt, waar u uw aandacht voor dit onderwerp op baseert?

Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 12.

21

Hoe verhoudt de Nederlandse bijdrage aan «social protection»-programma’s zich tot die van andere Europese landen, zowel qua omvang als qua invulling en kanaalkeuze? Werkt Nederland met andere landen (bijv. het Verenigd Koninkrijk of Noorwegen) samen op het gebied van social protection? Zo ja, welke landen en op welke manieren?

Naar mijn weten is een overzicht van de bijdrage van individuele Europese landen aan «social protection» niet beschikbaar. Daarbij komt dat onder het begrip «social protection» vele soorten programma’s vallen, hetgeen een vergelijking tussen landen bemoeilijkt. Enkele grote donorlanden zoals het Verenigd Koninkrijk en Duitsland hebben een aanzienlijk «social protection» programma. De meeste donoren gebruiken daarbij verschillende kanalen afhankelijk van type activiteit. Nederland werkt met het Verenigd Koninkrijk samen in Mozambique ter ondersteuning van een nationaal programma voor cash transfers, via een gezamenlijk fonds voor het Ministerie van Vrouwen en Sociale Actie. Voor de periode 2008–2011 is 5.2 miljoen euro gereserveerd uit Nederlandse middelen voor het verbeteren van de effectiviteit van dit programma. In Ghana vindt samenwerking plaats met het Verenigd Koninkrijk rond versterking van het nationale sociale gezondheidsverzekeringssysteem.

22

Klopt het dat het Sloveense voorzitterschap van de EU ook aandacht wil besteden aan de problematiek van kinderen in (post) conflictgebieden en fragiele staten in het algemeen? Zo ja, is er daarin ook speciale aandacht voor kwetsbare kinderen die hiv-geïnfecteerde zijn of te maken hebben met gevolgen van hiv/aids?

Onder het Sloveense voorzitterschap worden de EU-richtlijnen op het gebied van kinderen en gewapend conflict geactualiseerd (dit gebeurt periodiek). De geactualiseerde richtlijnen zullen worden aangenomen tijdens de Raad van Ministers van 26 en 27 mei 2008. Ter voorbereiding op het actualiseren van de richtlijnen heeft het voorzitterschap verschillende activiteiten georganiseerd, waaronder een workshop over dit thema in Ljubljana. Ook heeft op Sloveens initiatief de Speciale Vertegenwoordiger van de SG VN voor Kinderen en Gewapend Conflict, mevrouw Coomaraswamy, presentaties gegeven in verschillende EU-fora in Brussel. In de genoemde EU-richtlijnen wordt de bijzondere kwetsbaarheid van kinderen die zijn geïnfecteerd met hiv/aids erkend. In het optreden in post-conflict situaties tracht de EU zoveel mogelijk rekening te houden met de specifieke eisen van deze, en andere, kwetsbare groepen.

23

Nederland zal in 2009 in samenwerking met UNICEF een conferentie over geweld tegen meisjes organiseren. Zal er tijdens deze conferentie ook specifiek aandacht zijn voor hiv-gerelateerd geweld tegen meisjes? Zo ja, waaruit zal deze aandacht bestaan?

De regering is voornemens in 2009 een conferentie over geweld tegen meisjes te organiseren. Voor wat betreft de inhoudelijke focus van deze conferentie zal aansluiting worden gezocht bij de studie die Professor Paulo Sergio Pinheiro in opdracht van de SG VN heeft gepubliceerd over dit onderwerp (VN-document A/61/299). Derhalve zullen ook onderwerpen als seksueel geweld tegen meisjes in conflictsituaties op de agenda staan.

24

In het kader van het hiv/aids beleid is er aandacht voor aidswezen en andere kwetsbare kinderen. Is er in het beleid ook specifiek aandacht voor kinderen die zelf hiv-geïnfecteerd zijn? Zo ja, waaruit bestaat deze aandacht?

Ja. Kinderen die hiv-geïnfecteerd zijn krijgen aandacht in het hiv/aids beleid. Via verschillende kanalen waaronder NGO’s, zoals World Vision en Churches Health Association of Zambia (CHAZ), en het GFATM worden hiv-positieve kinderen ondersteund. De aandacht voor deze groep kinderen omvat o.a. preventie van moeder-op-kind transmissie (PMTCT), ARV behandeling specifiek voor kinderen, psychosociale steun, gezondheidszorg en voeding. Verder worden met financiële steun van Nederland aan UNICEF, de prioriteiten van UNICEF ondersteund voor kinderen en hiv/aids, ookwel de Four P’s genoemd. Deze zijn; PMTCT van het hiv virus, verstrekken van kinderspecifieke ARV behandeling, hiv preventie bij jongeren en adolescenten en bescherming en ondersteuning van kinderen met aids.

25

Aidswezen en kwetsbare kinderen worden onder andere gesteund via social protection programma’s. In welke landen steunt Nederland deze programma’s? Op welke manier steunt Nederland deze programma’s; bilateraal, multilateraal of via NGO’s? Op welke andere manieren worden deze kinderen ondersteund?

«Social Protection» programma’s die aidswezen en kwetsbare kinderen steunen, worden onder andere uitgevoerd in Ghana, Zambia, Zimbabwe, Mozambique, Nicaragua, Bangladesh en Zuid-Afrika, alsook via het Regionale hiv/aids en srgr (seksuele en reproductieve gezondheid en rechten) programma in Zuidelijk Afrika dat in 10 landen werkt (Angola, Botswana, Lesotho, Malawi, Mozambique, Namibië, Zuid Afrika, Swaziland, Zambia en Zimbabwe).

Nederland steunt deze programma’s via zowel bilaterale en multilaterale kanalen, alsook via NGO’s.

Kinderen worden ook via andere manieren ondersteund, zoals via algemene begrotingssteun en via een bijdrage aan nationale programma’s voor onderwijs. Als voorbeeld noem ik Zambia waar Nederland middels algemene begrotingssteun bijdraagt aan het Nationale Ontwikkelingsplan, waarin specifieke aandacht is voor «low capacity households», mensen die in extreme armoede leven, wezen en andere kwetsbare kinderen en mensen met een handicap. Ook financiert Nederland in dit land het National Implementation Framework 2008–2010 voor onderwijs.

26

Nederland ondersteunt, onder meer als resultaat van de motie-Van der Staaij/Huizinga-Heringa uit 2006, in Zuidelijk Afrika activiteiten voor (aids-)wezen. In welke andere landen worden activiteiten ondersteund als resultaat van deze motie? Gaat het hierbij om meerjarige programma’s?

Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 10.

27

Via het amendement over social protection (Voordewind c.s. – 31 200 V, nr. 54) is 5 miljoen euro vrijgemaakt voor social protection programma’s voor aidswezen. Hoe wordt dit bedrag besteed? In welke landen worden als resultaat van dit amendement programma’s opgezet dan wel geïntensiveerd? Gaat het hierbij om meerjarige programma’s, gezien de noodzaak om duurzame hulp te geven aan deze kwetsbare kinderen?

Van de EUR 5 miljoen die is vrijgemaakt voor «social protection» via het amendement gaat 3.5 miljoen naar Mozambique en 1.5 miljoen naar Zimbabwe.

Mozambique:

Voor de periode 2006–2009 was EUR 2.9 miljoen gereserveerd voor de eerste fase van de geboorteregistratie campagne, gericht op de registratie van ongeveer 4.4 miljoen kinderen onder de 18 jaar in 55 districten (van de 147). De ambassade in Maputo is momenteel bezig met het goedkeuringsproces voor de tweede fase (2008–2011), dat voorziet in het realiseren van geboorteregistratie in de rest van de districten in het land. Het extra geld dat beschikbaar kwam via het amendement zal hiervoor ingezet worden. Het programma voorziet enerzijds in het wegwerken van de achterstand in geboorteregistraties. Anderzijds wordt er een systeem opgezet dat voorkomt dat in de toekomst opnieuw achterstand ontstaat. Tijdens de campagne ondersteunt UNICEF het Ministerie van Justitie dat verantwoordelijk is voor geboorteregistratie. Uiteindelijk is het de bedoeling dat er voldoende overheidsbudget beschikbaar komt om zo geboorteregistraties duurzaam te garanderen, ook na het einde van de campagne.

Zimbabwe:

Op dit moment wordt gewerkt aan de beoordeling van diverse projectvoorstellen op het gebied van OVC’s en hiv/aids. Hoewel de middelen van het amendement voor 1 jaar gelden wordt getracht deze zoveel mogelijk in te zetten voor programma’s met een lange termijn perspectief. Zo zal het contract met de Catholic Relief Services op hiv/aids terrein worden verlengd.

28

Welk percentage van de kinderen die vanuit het School feeding Initiative Ghana Netherlands (SIGN) van een maaltijd worden voorzien, zijn OVC’s? Draagt dit programma bij aan het op school houden of krijgen van kinderen?

Momenteel krijgen ongeveer 500 000 kinderen, op bijna duizend scholen elke dag een warme maaltijd. In het algemeen is het Ghana School Voedings Programma (GSFP) gericht op scholen in achtergebleven districten. Het programma draagt bij aan het op school krijgen van kinderen en zorgt ook voor minder schooluitval. Het is niet bekend hoeveel van de bereikte kinderen OVC’s zijn. De scholingsgraad van OVC in Ghana blijft overigens niet achter bij die van kinderen die wel met hun ouders opgroeien.

29

De Nederlandse ambassade in Lusaka onderschrijft het Ministry of Education Strategic Plan 2003–2007 en geeft financiële ondersteuning voor de uitvoering hiervan. Is er ondertussen een nieuw beleidsplan dat de ambassade ondersteunt? Zo ja, is hierin weer specifiek aandacht voor OVC’s? Wat is het effect van de maatregelen gericht op het naar school krijgen of op school houden van kinderen, speciaal OVC’s? Is het bedrag van 30 miljoen euro specifiek bestemd voor ondersteuning van het onderwijs in Zambia of gaat het hier om de steun die de ambassade in totaal levert aan Zambia?

Nederland, als leidende donor in de onderwijssector in Zambia, ondersteunt het «National Implementation Framework 2008–2010», de opvolger van het Ministry of Education Strategic Plan 2003–2007. Dit plan heeft vier uitgangspunten: (a) grotere toegang tot onderwijs, met name doorstroming naar post-primair onderwijs, (b) verhoging van de kwaliteit, (c) verbetering van efficiency en (d) «equity», waaronder wordt verstaan gelijke kansen voor kinderen. Binnen de equity-component zijn specifieke programma’s op het gebied van hiv/aids (voorlichting en zorg), meisjes, kinderen met beperkingen en schoolvoeding. Een belangrijk element voor OVC’s betreft het beurzenprogramma. In 2007 kregen 87 000 OVC’s financiële ondersteuning. Het aantal weeskinderen op de basisschool is gegroeid van 350 000 in 2003 naar 656 000 in 2007. Nederland ondersteunt het National Implementation Framework met een bedrag van EUR 19 miljoen per jaar. Het equity-programma vormt 4% van de totale onderwijsbegroting. Daarnaast zijn er activiteiten die begrotingstechnisch niet vallen onder equity, maar wel van belang zijn voor OVC’s zoals training in counseling op de lerarenopleidingen en verkleining van de afstand van school naar huis door scholenbouw.

1 Samenstelling:Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Wilders (PVV), Waalkens (PvdA), Van Baalen (VVD), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), Boekestijn (VVD), Voordewind (CU), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Van Gennip (CDA), Ten Broeke (VVD), Peters (GL), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA) en Thieme (PvdD).Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), De Roon (PVV), Vermeij (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Omtzigt (CDA), Spies (CDA), Kortenhorst (CDA), Van Dijk (SP), Ten Hoopen (CDA), Besselink (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Griffith (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Ko?er Kaya (D66), Jonker (CDA), Van Beek (VVD), Vendrik (GL), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA) en Ouwehand (PvdD).

.